ECLI:NL:GHARL:2023:5541

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
21-002902-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en valsheid in geschrift met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder witwassen, valsheid in geschrift en diefstal. De zaak betreft het gebruik van valse recepten voor geneesmiddelen en het witwassen van geld dat afkomstig was uit misdrijven. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opmaken en vervalsen van recepten, die zij vervolgens heeft ingeleverd bij apotheken om geneesmiddelen te verkrijgen. Daarnaast heeft zij geldbedragen, die zij had verkregen uit misdrijven, verborgen en gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meer heeft gedaan dan enkel het voorhanden hebben van deze bedragen; zij heeft deze ook in het economische verkeer gebracht door ze te gokken. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft een gokverslaving. Het hof heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan enkele benadeelden, maar andere vorderingen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002902-21
Uitspraak d.d.: 30 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 juni 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-099703-21, 18-191980-20 en 18-213644-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid in het hoger beroep

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hoger beroep. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de appelschriftuur van het Openbaar Ministerie niet tijdig is ingediend, dan wel dat deze niet aan de daarvoor geldende eisen voldoet en zodoende niet als appelschriftuur kan worden aangemerkt.
In artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven indient.
Het hof constateert dat op 23 juni 2021 hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juni 2021. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een ondertekende versie van de appelschriftuur (langs elektronische weg) overgelegd. Deze is gedateerd 5 juli 2021 en derhalve binnen de daarvoor geldende termijn van 14 dagen na het instellen van hoger beroep ingediend. In deze schriftuur zijn onder de voorgedrukte tekst
“De officier van justitie:”voorletters en achternaam met pen ingevuld. Daaronder is de schriftuur voorzien van een handtekening.
Het hof heeft geen reden om eraan te twijfelen dat deze naam en handtekening van een officier van justitie afkomstig zijn. Dat in de schriftuur tevens is vermeld dat deze
“in beginsel alle grieven en de motivering daarvan bevat”en dat
“mogelijk de zaaksofficier, indien weer aanwezig, nog een aanvulling op deze schriftuur zal indienen”, doet aan dat oordeel niet af.
Nu naar het oordeel van het hof aan de wettelijke eisen voor het indienen van een schriftuur is voldaan, wordt het verweer verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in het hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor alle onder parketnummers 18-099703-21, 18-191980-20, en 18-213644-20 tenlastegelegde feiten tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 10,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en voor het overige onvoldoende is onderbouwd;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.537,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering;
  • de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten en heeft verdachte veroordeeld voor de in de zaak met parketnummer 18-099703-21 onder 1 en in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het verplicht meewerken aan schuldhulpverlening, en tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-099703-21:
1.
zij, in of omstreeks de periode van 28 februari 2020 tot en met 14 oktober 2020, in elk geval in het jaar 2020, te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] en/of te [pleegplaats 3] , in elk geval in het arrondissement Noord Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) recept(en), zijnde (een) geschrift(en), die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse of vervalste geschriften als ware het echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte, (telkens) valselijk, en/of opzettelijk in strijd met de waarheid: meermalen, althans eenmaal, meer of een recept(en) voor een of meer geneesmiddel(en) (Opiaten waaronder Dexamfetamine en/of Methylfenidaat en/of Venlafaxine) opgesteld op naam van psychiater [psychiater] en/of voornoemd(e) recepten voorzien van een valse en/of vervalste handtekening van voornoemde psychiater en/of (vervolgens) voornoemde valse en/of vervalste recept(en) meermalen, althans eenmaal, ingeleverd bij apotheek [naam] te [pleegplaats 1] en/of apotheek te [pleegplaats 3] en/of apotheek in [pleegplaats 2] , (telkens) teneinde voornoemd(e) geneesmiddel(en) te verkrijgen;
Zaak met parketnummer 18-191980-20 (gevoegd):
1.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 16 december 2019, te [pleegplaats 4] , in de gemeente [pleeggemeente 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 15.000,-- euro), a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of wie dat voorwerp voorhanden had, en/of b) heeft verworven of voorhanden gehad en of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt, immers is dat geld (telkens) gestort op verdachtes bankrekening [nummer 1] en/of bankrekening [nummer 2] en/of heeft verdachte (vervolgens) dat geld opgenomen en/of doorgestort en/of gebruikt, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode 10 juli 2019 tot en met 27 juli 2019, te [pleegplaats 4] , in de gemeente [pleeggemeente 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 205,80 euro), a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of wie dat voorwerp voorhanden had, en/of b) heeft verworven of voorhanden gehad en of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt, immers is dat geld (telkens) gestort op verdachtes bankrekening [nummer 3] en/of op verdachtes zoon bankrekening [nummer 4] en/of heeft verdachte (vervolgens) dat geld opgenomen en/of doorgestort en/of gebruikt, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 juli en 20 juli 2019, te [pleegplaats 5] , in de gemeente [pleeggemeente 2] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 784,54,-- euro), a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of wie dat voorwerp voorhanden had, en/of b) heeft verworven of voorhanden gehad en of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt, immers is dat geld (telkens) gestort op verdachtes bankrekening [nummer 3] en/of op verdachtes zoon bankrekening [nummer 4] en/of heeft verdachte (vervolgens) dat geld opgenomen en/of doorgestort en/of gebruikt, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 juli 2019 tot en met 30 juli 2019, te [pleegplaats 6] , in de gemeente [pleeggemeente 3] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1537,03 euro), a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of wie dat voorwerp voorhanden had, en/of b) heeft verworven of voorhanden gehad en of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt, immers is dat geld (telkens) gestort op verdachtes bankrekening [nummer 1] en/of op verdachtes zoon bankrekening [nummer 4] en/of heeft verdachte (vervolgens) dat geld opgenomen en/of doorgestort en/of gebruikt, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 4 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2019, te [pleegplaats 7] , in de gemeente [pleeggemeente 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten (telkens) een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1740,-- euro), a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of wie dat voorwerp voorhanden had, en/of b) heeft verworven of voorhanden gehad en of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt, immers is dat geld (telkens) gestort op verdachtes bankrekening [nummer 2] en/of bankrekening [nummer 5] en/of heeft verdachte (vervolgens) dat geld opgenomen en/of doorgestort en/of gebruikt, terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak met parketnummer 18-213644-20 (gevoegd):
1.
zij op of omstreeks 1 augustus 2020 te [pleegplaats 4] , gemeente [pleeggemeente 1] , een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op of omstreeks 1 augustus 2020 te [pleegplaats 2] , gemeente [pleeggemeente 1] , een gelbedrag van 45 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onbevoegd gebruikte pinpas;
3.
zij op of omstreeks 1 augustus 2020 te [pleegplaats 8] , gemeente [pleeggemeente 1] , een geldbedrag van 35 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onbevoegd gebruikte pinpas;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Zaak met parketnummer 18-191980-20:
Verdachte wordt onder feiten 1 tot en met 5 verweten dat zij telkens gedurende een periode in 2019 geldbedragen heeft witgewassen. Verdachte heeft deze feiten bij haar politieverhoren ontkend, maar heeft ter terechtzitting in eerste aanleg ondubbelzinnig bekend dat zij op slinkse manier achter de pincodes van de betrokken personen is gekomen, vervolgens geld van de rekeningen haalde en dat het geld meestal op haar rekening terechtkwam, maar dat het soms via andere rekeningen ging en dat zij al het geld dat zij op deze manier heeft verkregen, heeft vergokt. Verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bij haar bekennende verklaring gebleven en heeft haar handelingen op onderdelen nog nader toegelicht.
De raadsman heeft namens verdachte, in lijn met het oordeel van de politierechter, vrijspraak van deze feiten bepleit, nu verdachte – kortgezegd - telkens geldbedragen voorhanden heeft gehad die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig waren en er geen sprake was van het verhullen of verbergen daarvan.
Het hof stelt voorop dat het standpunt van de advocaat-generaal dat reeds het enkele voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen voldoende is voor een veroordeling wegens witwassen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is ook in dergelijke gevallen vereist dat vast komt te staan dat een verdachte die voorwerpen heeft verborgen of verhuld.
. Uit de verklaringen van verdachte volgt echter dat zij meer heeft gedaan dan het enkele voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Zij heeft -zo heeft zij ter zitting van het hof herhaald- van die geldbedragen gebruik gemaakt door ze volledig uit te geven aan (voornamelijk) gokken. Zodoende heeft zij de onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstige geldbedragen in het economische verkeer gebracht. Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr..
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-099703-21 en in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-099703-21:
1.
zij, in de periode van 28 februari 2020 tot en met 14 oktober 2020 te [pleegplaats 1] en te [pleegplaats 2] , meermalen, telkens recepten, zijnde geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en heeft vervalst, met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken
en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse of vervalste geschriften als waren die echt en onvervalst, immers heeft zij, verdachte, telkens valselijk, en opzettelijk in strijd met de waarheid:
meermalen recepten voor een of meer geneesmiddelen (Opiaten waaronder Dexamfetamine en/of Methylfenidaat) opgesteld op naam van psychiater [psychiater] en voornoemde recepten voorzien van een valse en vervalste handtekening van voornoemde psychiater
en
(vervolgens) voornoemde valse en vervalste recepten meermalen ingeleverd bij apotheek [naam] te [pleegplaats 1] en een apotheek in [pleegplaats 2] , telkens teneinde voornoemde geneesmiddelen te verkrijgen;
Zaak met parketnummer 18-191980-20 (gevoegd):
1.
zij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 16 december 2019, in Nederland, van een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 15.000,-- euro), gebruik heeft gemaakt, immers is dat geld telkens gestort op verdachtes bankrekening [nummer 1] en/of bankrekening [nummer 2] en heeft verdachte vervolgens dat geld gebruikt, terwijl zij wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij in de periode 10 juli 2019 tot en met 27 juli 2019, in Nederland van een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 205,80 euro), gebruik heeft gemaakt immers is dat geld telkens gestort op verdachtes bankrekening [nummer 3] en/of op verdachtes zoons bankrekening [nummer 4] en heeft verdachte vervolgens dat geld gebruikt, terwijl zij wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
zij in de periode van 11 juli en 20 juli 2019, in Nederland, van een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 784,54 euro), gebruik heeft gemaakt, immers is dat geld telkens gestort op verdachtes bankrekening [nummer 3] en/of op verdachtes zoons bankrekening [nummer 4] en heeft verdachte vervolgens dat geld gebruikt, terwijl zij wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
zij in de periode van 29 juli 2019 tot en met 30 juli 2019, in Nederland, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1537,03 euro), gebruik heeft gemaakt, immers is dat geld gestort op verdachtes bankrekening [nummer 1] en/of op verdachtes zoons bankrekening [nummer 4] en heeft verdachte vervolgens dat geld gebruikt, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
zij in de periode van 4 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2019, in Nederland, van een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1740,-- euro), gebruik heeft gemaakt, immers is dat geld gestort op verdachtes bankrekening [nummer 2] en/of bankrekening [nummer 5] en heeft verdachte vervolgens dat geld gebruikt, terwijl zij telkens wist, dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Zaak met parketnummer 18-213644-20 (gevoegd):
1.
zij op 1 augustus 2020 te [pleegplaats 4] , gemeente [pleeggemeente 1] , een pinpas, die toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 1 augustus 2020 te [pleegplaats 2] , gemeente [pleeggemeente 1] , een gelbedrag van 45 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onbevoegd gebruikte pinpas;
3.
zij op 1 augustus 2020 te [pleegplaats 8] , gemeente [pleeggemeente 1] , een geldbedrag van 35 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onbevoegd gebruikte pinpas;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-099703-21 bewezenverklaarde levert op:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

en

opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
telkens: witwassen.
Het in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straffen

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruikmaken van die geschriften om zo geneesmiddelen te bemachtigen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan acht vermogensdelicten die juridisch zijn gekwalificeerd als vijfmaal witwassen en driemaal diefstal (met valse sleutel). Verdachte heeft telkens op slinkse wijze geldbedragen afhandig gemaakt van personen in haar naaste omgeving en kwetsbare personen voor wie zij de zorg had. Zij heeft hen niet alleen financiële schade berokkend, maar ook het vertrouwen dat zij in haar hadden gesteld op grove wijze beschaamd. Zij heeft de belangen van de slachtoffers daarbij kennelijk ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van de eigen zucht naar gokken.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 mei 2023, waaruit onder meer blijkt dat verdachte op 22 augustus 2022 is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige, die na de onderhavige feiten zijn gepleegd. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij ook deze feiten onder invloed van haar gokverslaving heeft gepleegd.
Uit een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 24 november 2020 komt het beeld naar voren van een kwetsbare vrouw met psychische problematiek die anderen geen deelgenoot maakt van haar problemen. Verdachte had ten tijde van de tenlastegelegde feiten geen werk, weinig inkomen en zag online gokken als een 'snelle' manier om geld te verdienen. In plaats van dat het haar geld opleverde, bracht het haar alleen maar verder in de schulden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat zij als gevolg van de zogenoemde toeslagenaffaire in de schulden is geraakt en dat zij daardoor depressieve klachten en een gokverslaving heeft opgedaan, en dat die gokverslaving tot het plegen van strafbare feiten heeft geleid. Verdachte heeft daar in volle omvang verantwoordelijkheid voor genomen en schaamte en spijt over haar gedrag geuit. Verdachte is thans erkend als gedupeerde in de toeslagenaffaire, waardoor veel van haar schulden op nihil zijn gezet. Zij heeft behandeling gehad voor haar gokverslaving en is nog bezig met het na-traject daarvan. Naar eigen zeggen ervaart zij geen drang meer naar gokken, maar heeft zij nog wel angst om daarin terug te vallen. Verdachte heeft geen werk, maar is wel bezig een onderneming op te starten. Haar sociale leven bestaat voornamelijk uit het co-ouderschap over haar kinderen.
Het hof overweegt dat verdachte wordt veroordeeld voor een groot aantal misdrijven, waarbij opgeteld een fors geldbedrag is weggenomen. In beginsel ligt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het samenstel van deze feiten in de rede. Het hof zal daartoe echter niet overgaan, gelet op de hiervoor beschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte, op haar proceshouding, alsook op het tijdsverloop tussen de feiten en de afdoening van de zaak in hoger beroep. Alles afwegend acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaren in combinatie met een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden, nu verdachte reeds de voor haar noodzakelijke zorg en hulp ontvangt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 160,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat verdachte is veroordeeld wegens witwassen en dat de vordering uitsluitend immateriële schade betreft. De benadeelde partij heeft de gestelde schade echter niet onderbouwd met stukken en heeft evenmin een eventueel causaal verband tussen deze gestelde schade en de strafbare gedragingen van verdachte onderbouwd. Gelet hierop zal de vordering worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.037,03. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de gevorderde materiële schade à € 1.537,03 voldoende onderbouwd, terwijl het hof niet is gebleken dat deze schade – zoals door de raadsman van verdachte is geopperd - door de verzekering is vergoed.
De raadsman heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de schade en het delict. Het hof overweegt in dat verband dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin geldt met betrekking tot vermogensdelicten als bovengrens aan de schadevergoeding het bedrag dat de verdachte door het bewezenverklaarde misdrijf heeft verworven. Voorts is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. (vgl. Hoge Raad, 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Het hof constateert dat de gevorderde materiële schade het geldbedrag betreft dat verdachte volgens haar eigen verklaring zelf op slinkse wijze heeft buitgemaakt. Gelet daarop, bestaat naar het oordeel van het hof in dit geval voldoende verband tussen haar handelen en de schade. Het hof zal deze schade daarom toewijzen.
Dit ligt anders bij de gevorderde immateriële schade, waarbij de (omvang van de) gestelde schade en de eventuele causaliteit tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde schade niet voldoende is onderbouwd. Het hof zal de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 260,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde reiskosten à € 10,10 zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. Het hof zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen. De gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zitting à € 5,09 zullen worden afgewezen, nu deze als proceskosten dienen te worden aangemerkt. Het hof zal dit bedrag daarom als proceskosten toewijzen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd. Het hof zal de vordering daarom voor het overige afwijzen.
Het hof ziet in de geringe hoogte van het toegewezen bedrag aanleiding om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 225, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-099703-21 en in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-099703-21 en in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.537,03 (duizend vijfhonderdzevenendertig euro en drie cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-191980-20 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.537,03 (duizend vijfhonderdzevenendertig euro en drie cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 juli 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-213644-20 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10,10 (tien euro en tien cent) bestaande uit € 10,10 (tien euro en tien cent) materiële schade en €,00 (nul euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
5,09 (vijf euro en negen cent).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 augustus 2020.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 30 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.