ECLI:NL:GHARL:2023:5396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.316.081
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige daad en profiteren van wanprestatie in aanbestedingszaak

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hebben Stint Multi-Services B.V. en Stint Project Support B.V. hoger beroep ingesteld tegen Allinq NL B.V. en Allinq Networks B.V. naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De kern van de zaak betreft de aansprakelijkheid van Allinq voor schade die Stint stelt te hebben geleden door het profiteren van wanprestatie van drie werknemers die van Stint naar Allinq zijn overgestapt. De rechtbank had de vorderingen van Stint afgewezen, waarna Stint in hoger beroep ging met drie grieven en een gewijzigde eis.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in de eerdere uitspraak zijn beschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van Allinq, omdat Stint onvoldoende heeft aangetoond dat Allinq op onrechtmatige wijze de indiensttreding van de werknemers heeft bevorderd. Het hof benadrukt dat het handelen van Allinq niet onrechtmatig is, zelfs niet als de werknemers mogelijk het concurrentiebeding hebben geschonden. De afwijzing van de vorderingen door de rechtbank wordt bekrachtigd, en Stint wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

De uitspraak van het hof is gedaan op 27 juni 2023, en het hof heeft de proceskosten van Allinq vastgesteld op een totaalbedrag van € 10.003,-, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.316.081
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 395272)
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van

1.Stint Multi-Services B.V.

die is gevestigd in Haastrecht
2. Stint Project Support B.V.
die is gevestigd in Oosterhout
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eiseressen
hierna samen: Stint
advocaat: mr. J. Oerlemans
tegen

1.Allinq NL B.V.

die is gevestigd in Harderwijk
2. Allinq Networks B.V.
die is gevestigd in Harderwijk
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen: Allinq
advocaat: mr. N.J.H. Leferink

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 28 maart 2023 heeft op 26 mei 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal (een verslag) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het (bestreden) vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 maart 2022. Deze feiten zijn ook in hoger beroep niet in geschil.
2.2.
Deze zaak gaat, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, over het volgende. Schiphol Telematics heeft in maart 2019 een aanbestedingsprocedure uitgeschreven ten behoeve van voor haar uit te voeren werkzaamheden. De aanbesteding is gegund aan Allinq. Het werkpakket dat Allinq met deze gunning per 1 augustus 2020 kreeg toegewezen bestond onder meer uit werkzaamheden die tot dan toe door Stint werden verricht. Tussen december 2019 en juni 2020 hebben Stint en Allinq, op initiatief van Stint, onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst. Allinq heeft op 23 juni 2020 de onderhandelingen afgebroken. Drie werknemers van Stint – [naam1] , [naam2] en [naam3] – zijn per augustus 2020 in dienst getreden bij Allinq. Stint heeft Allinq aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van (onder meer) het door Allinq profiteren van wanprestatie van de bij haar in dienst getreden werknemers.
2.3.
In deze procedure heeft Stint bij de rechtbank gevorderd dat Allinq wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter grootte van € 418.140,60 (primair) dan wel € 91.973,60 (subsidiair). De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Stint is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van drie grieven en heeft haar eis gewijzigd. Allinq voert verweer.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel komt.
Omvang hoger beroep
3.2.
Bij de rechtbank heeft Sint op vier grondslagen schadevergoeding gevorderd van Allinq: toerekenbare tekortkoming van Allinq in de nakoming van een tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst; onrechtmatige daad van Allinq door het afbreken van de onderhandelingen; onrechtmatige daad van Allinq door het actief werven of ronselen van het personeel van Stint, en onrechtmatige daad van Allinq door te profiteren van de wanprestatie van drie personeelsleden – overtreding van het concurrentiebeding in hun arbeidsovereenkomsten met Stint – die bij Allinq in dienst zijn getreden. Na de afwijzing van de vorderingen door de rechtbank heeft Stint in hoger beroep alleen de laatste grondslag gehandhaafd en haar eis verminderd. Zij vordert nu hoofdelijk een schadevergoeding van € 91.973,60, als de misgelopen winst voor de duur van het concurrentiebeding van de drie werknemers.
Maatstaf
3.3.
Het hof stelt voorop dat het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig is. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door dat handelen toerekenbaar tekortkomt jegens een derde, en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden, waarbij onder meer van belang kunnen zijn (i) de ernst van het nadeel dat de derde door de tekortkoming lijdt, mede in verhouding tot het belang van de aangesproken partij, (ii) de voorzienbaarheid van dit nadeel ten tijde van het handelen van de aangesproken partij met zijn wederpartij, en (iii) de mate waarin de aangesproken partij de tekortkoming heeft beïnvloed.
Geen bijkomende omstandigheden
3.4.
In het midden kan blijven of de drie werknemers door hun indiensttreding bij Allinq het concurrentiebeding in hun arbeidsovereenkomsten met Stint hebben overtreden. Met de rechtbank is het hof namelijk van oordeel dat als dit al zo is, het ontbreekt aan bijkomende omstandigheden, zodat van onrechtmatig handelen van Allinq geen sprake is. Stint heeft, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Allinq, onvoldoende onderbouwd gesteld om aan te kunnen nemen dat Allinq onrechtmatig de indiensttreding van de drie werknemers heeft bevorderd. Het volgende is daarbij van belang.
3.5.
Stint stelt een groot belang te hebben bij de bescherming van ‘haar kapitaal’, waar slechts een gering belang van Allinq tegenover staat. Het staat echter vast dat Stint niet heeft ingeschreven op de aanbesteding van Schiphol Telematics. Of dit was omdat Stint daaraan niet mee wilde of niet mee kon doen (omdat het een Europese aanbesteding betrof) doet er verder niet toe; het gaat erom dat Allinq rechtmatig Schiphol Telematics als opdrachtgever heeft verworven. Ook is duidelijk dat Stint het vanaf 1 augustus 2020 niet meer in de hand had om de drie werknemers nog werkzaamheden bij Schiphol Telematics te laten verrichten, terwijl zij al jarenlang uitsluitend voor Schiphol Telematics werkten (twee van hen deden dat zelfs al eerder in dienst van anderen voordat zij voor Stint de werkzaamheden gingen verrichten) en daar direct inzetbaar waren. Het hof merkt daarbij op dat het feit dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer inherent is aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring; een concurrentiebeding beschermt niet het belang van de werkgever om zijn werknemers nog een zekere tijd aan zich te binden. Stint betrekt nog bij haar belang dat zonder de overstap van de drie werknemers er volgens haar (wel) een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen tot stand zou zijn gekomen, maar dat valt naar het oordeel van het hof niet aan te nemen. Allinq heeft de onderhandelingen immers – niet onrechtmatig – afgebroken om redenen van tariefstelling, volumegarantie, omzetgroei en businessmodel (zoals bevestigd bij email d.d. 29 juni 2020). Stint heeft daarbij niet betwist dat Allinq ook zonder de overstap van werknemers van Stint de werkzaamheden bij Schiphol Telematics kon verrichten, waartoe Allinq zo nodig kon putten uit (extra) eigen personeel en inhuur van anderen. Het gestelde grote belang van Stint, in verhouding tot dat van Allinq, of het ernstige nadeel van Stint door de overstap van de drie werknemers is daarmee onvoldoende uit de verf gekomen.
3.6.
Stint stelt dat Allinq tijdens de onderhandelingen het personeel van Stint niet mocht benaderen, maar dat dit achter haar rug om toch is gebeurd. Het hof gaat hier niet in mee. Van stelselmatig werven of ronselen van personeel van Stint door Allinq is om te beginnen geen sprake, zoals in hoger beroep als onbestreden vaststaat. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is weliswaar kenbaar dat Stint vreesde dat Allinq haar personeel zou benaderen, maar er is onvoldoende concreet naar voren gekomen dat er een afspraak tussen partijen is gemaakt die zulk benaderen verbood, in verband met het concurrentiebeding van de werknemers. De e-mails van 7 en 29 april 2020, waar Stint op wijst, zijn daarvoor te algemeen geformuleerd. Er wordt in die e-mails (enkel) gewezen op “
persoonlijke afspraken met Stint collega’s” en dat “
alle Stint-collega’s een persoonlijke arbeidsovereenkomst[hebben]
waarbij omgang, afspraken en regels met elkaar netjes staan omschreven”. In die e-mails wordt het concurrentiebeding van de werknemers echter niet concreet benoemd. De presentatie van 12 juni 2020, waar Stint ook op wijst, was volgens Allinq niet op initiatief van Allinq: de uitnodiging voor deze presentatie is verstuurd vanuit Schiphol Telematics aan e-mailadressen van de werknemers bij Schiphol Telematics. Het hof volgt hier het standpunt van Allinq omdat Stint er te weinig tegen in heeft gebracht. Stint wijst verder op een e-mail van 23 juni 2020. Daarin informeert Allinq Schiphol Telematics over het afbreken van de onderhandelingen met Stint en vermeldt zij dat drie werknemers van Stint een contract bij Allinq hebben getekend en vraagt zij dit bij Stint stil te houden. Dat getuigt naar het oordeel van het hof niet van onrechtmatig profiteren. Allinq heeft Schiphol Telematics geïnformeerd nadat zij de onderhandelingen met Stint had afgebroken. Het verzoek om de overstap niet te melden was, aldus Allinq, uit fatsoen omdat de drie werknemers dat zelf bij Stint bekend wilden maken. Dat komt het hof niet onlogisch voor, en Stint heeft hier ook niets (concreets) meer tegenover gesteld.
3.7.
Bovendien is niet komen vast te staan dat Allinq de drie werknemers van Stint heeft bewogen tot indiensttreding. Het hof volgt niet de lezing van Stint dat Allinq de drie werknemers wel móet hebben benaderd omdat Stint bij e-mail van 16 juni 2020 een lijst met – onder meer – de namen van deze werknemers aan Allinq heeft gestuurd, waarna Allinq de onderhandelingen op 23 juni 2020 afbrak. Niet alleen zou de lezing van Stint betekenen dat Allinq binnen een week tijd de drie werknemers in dienst heeft genomen, wat niet voor de hand ligt, maar ook heeft Allinq erop gewezen dat de drie werknemers zelf het initiatief hebben genomen omdat zij voor Schiphol Telematics wilden blijven werken en daarom na gunning van het werkpakket aan Allinq hebben besloten om bij Allinq te solliciteren. Dat standpunt, dat bevestiging vindt in de verklaringen van de drie werknemers in het voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van Stint is gehouden, is door Stint verder niet betwist. Met de rechtbank acht het hof het daarbij mogelijk dat de werknemers door Schiphol Telematics zijn ingelicht. Dit geldt temeer omdat het (gezien de emailwisseling tussen Stint en Allinq, productie 1 bij conclusie van antwoord) sinds november 2019 al bekend was dat Allinq de aanbesteding had gewonnen. Op grond van al het voorgaande valt ook het doek voor de stelling van Stint, dat Allinq gebruik zou hebben gemaakt van een bijzondere (vertrouwens-) positie van Allinq ten opzichte van Stint gedurende de onderhandelingen om zodoende de drie werknemers in dienst te kunnen nemen en de werkzaamheden bij Schiphol Telematics te verrichten. Grief 1 faalt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. De stellingen waarvan Stint in hoger beroep nog specifiek bewijs aanbiedt kunnen haar vordering niet dragen. De overige grieven hoeven geen bespreking.
De conclusie
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Stint in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Stint tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 maart 2022;
4.2.
veroordeelt Stint tot betaling van de volgende proceskosten van Allinq:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 4.314,- aan salaris van de advocaat van Allinq (2 procespunten x appeltarief IV);
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.R. den Dekker, F.W.J. Meijer en C. Hoogland, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.