ECLI:NL:GHARL:2023:5389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.303.397
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bewijs in een geschil over een geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil over de totstandkoming van een geldleningsovereenkomst. Appellant, die in eerste aanleg als eiser was opgetreden, had gesteld dat hij in 2016 een bedrag van € 38.000 had geleend aan geïntimeerde en een derde partij. Het hof had in een eerder arrest van 27 december 2022 [appellant] toegelaten om bewijs te leveren voor zijn stellingen. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft [appellant] echter geen getuigen opgeroepen en ook geen andere bewijsstukken ingebracht. Geïntimeerde heeft eveneens afgezien van het oproepen van getuigen en het inbrengen van nadere stukken. Het hof concludeerde dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat het aan geïntimeerde was om bewijs te leveren, wat niet is gebeurd. Hierdoor slaagde het hoger beroep niet en werd [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief nakosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 augustus 2021 en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.303.397
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 514079
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant]
verblijvende te [woonplaats1]
appellant
in eerste aanleg: eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats2]
geïntimeerde
in eerste aanleg: gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. S. Kaya

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft bij arrest van 27 december 2022 [appellant] toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat in 2016 tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde] en [naam1] anderzijds een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] een bedrag van € 38.000 aan [geïntimeerde] en [naam1] heeft geleend.
1.2.
[appellant] heeft naar aanleiding van dit arrest aangekondigd [naam1] als getuige te willen horen. Het hof heeft vervolgens bepaald dat het getuigenverhoor zou plaatsvinden op 14 april 2023. [naam1] heeft voorafgaand aan dit getuigenverhoor aan [appellant] laten weten dat zij niet zal verschijnen. [appellant] heeft het hof ter zitting van 14 april 2023 laten weten dat hij [naam1] niet bij exploot of bij aangetekende brief heeft opgeroepen, dat hij afziet van het alsnog oproepen van [naam1] als getuige en dat hij geen andere getuigen zal oproepen. [geïntimeerde] heeft ter zitting het hof laten weten ook af te zien van het oproepen van getuigen. Beide partijen hebben het hof ter zitting laten weten geen nadere stukken in te brengen. Van deze zitting is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Het oordeel van het hof

2.1.
Het hof heeft in het arrest van 27 december 2022 overwogen dat [appellant] zijn stellingen over de geldlening voldoende heeft onderbouwd maar dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , de door hem gestelde feiten niet vaststaan. Het was dan ook aan [geïntimeerde] om deze feiten te bewijzen. [geïntimeerde] is in het leveren van bewijs daarvan niet geslaagd; hij heeft geen getuigen opgeroepen en hij heeft geen andere bewijsmiddelen ingebracht.
2.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
2.3.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 augustus 2021;
3.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 772 aan griffierecht
€ 5.358,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (3,5 procespunten x appeltarief € 1.531)
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D.M.I. de Waele en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.