Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
die hoger beroep heeft ingesteld
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
15 juni 2023 van mr. S. Volk, kantoorgenoot van de bewindvoerder.
e-mail met bijlagen aan het hof en aan mr. De Jong toegezonden. Hierop heeft mr. De Jong gereageerd bij e-mail van 21 juni 2023.
3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 182.000. Omdat de woning van [appellant] werd gesloopt en hij samen met zijn gezin naar een andere, kaal opgeleverde, huurwoning moest verhuizen, heeft [appellant] van de woningbouw-vereniging een verhuiskostenvergoeding van in totaal € 6.276,52 ontvangen. Deze vergoeding werd door de beschermingsbewindvoerder in twee termijnen aan [appellant] uitbetaald, een bedrag van € 4.650,52 op 29 juni 2022 en een bedrag van € 1.626 op 22 juli 2022.
Van 9 juli tot 31 juli 2022 verbleef [appellant] bij zijn zieke moeder in Turkije.
In het proces-verbaal van de tussentijdse beëindigingszitting op 15 mei 2023 staat dat [appellant] heeft verklaard dat hij in Turkije voor in totaal ongeveer € 3.100 geld heeft gepind. Hiervan heeft hij € 500 uitgegeven aan verblijfskosten. Het niet uitgegeven deel heeft hij meegenomen naar Nederland en gebruikt om kennissen (zwart) te betalen voor hun werkzaamheden in zijn huurwoning en de door hen gekochte bouwmaterialen zoals verf.
3.2 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] op grond van artikel 350
lid 3, aanhef en onder e en f Fw tussentijds beëindigd. Aan die beslissing is onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
Van in ieder geval het bedrag van € 3.156 van de totale verhuiskostenvergoeding heeft [appellant] niet aangetoond dat de vergoeding is besteed aan enige vorm van inrichting en verbouwing van de woning. In ieder geval is de door [appellant] gestelde besteding van € 500 aan het verblijf in Turkije niet besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De verklaring van [appellant] over de besteding van de resterende ruim € 2.500 is volstrekt onaannemelijk, alleen al omdat deze opnames in Turkije hebben plaatsgevonden. [appellant] heeft geen duidelijkheid kunnen verstrekken over de reden waarom hij het bedrag in Turkije heeft gepind en vervolgens in contanten heeft meegenomen naar Nederland. Indien het toch zo mocht zijn dat hij het geld heeft aangewend ter bestrijding van verhuiskosten na terugkomst uit Turkije, had het op zijn pad gelegen helderheid over de besteding te verschaffen. Het had [appellant] duidelijk moeten zijn geweest dat hij gelet op zijn omvangrijke problematische schuldenlast, waarvoor hij kort daarvoor een schuldsaneringsverzoek had ingediend, niet vrijelijk over de gelden kon beschikken en dat hij voor de besteding ervan op zijn minst voor een deugdelijke verantwoording moest zorgdragen (ten behoeve van de schuldeisers).
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [appellant] bij de tussentijdse beëindigingszitting bij de rechtbank over de opnamen van gelden in zowel Nederland als in Turkije en de wijze waarop hij deze gelden heeft besteed op cruciale onderdelen afwijken van de verklaringen die hij ter zitting bij het hof heeft afgelegd. Waar [appellant] bij de rechtbank heeft verklaard dat hij voor een bedrag van circa € 3.100 in Turkije heeft opgenomen en (op een bedrag van € 500 na) contant naar Nederland heeft meegenomen om te besteden aan zijn nieuwe woning, verklaarde hij bij het hof dat hij het in Turkije opgenomen gedeelte van de verhuiskostenvergoeding van (ongeveer) € 2.500 daar heeft opgenomen om het vervolgens te geven aan een kennis met de voornaam [naam2] die kennelijk betaling voor de uitgevoerde werkzaamheden aan zijn woning in Nederland had voorgeschoten. Omdat deze kennis toevallig in dezelfde periode als [appellant] in Turkije verbleef, heeft [appellant] het bedrag contant in euro’s aldaar opgenomen en aan hem gegeven. Hierover heeft [appellant] verder verklaard dat het binnen zijn cultuur gebruikelijk is betalingen contant te voldoen. Voor het hof is onduidelijk en ook niet begrijpelijk waarom [appellant] bij gelegenheid van de zitting bij de rechtbank met geen woord heeft gerept over deze kennis die kennelijk nog zo’n substantieel bedrag van hem tegoed had. Als verklaring voor de afwijkende verklaringen hebben [appellant] en mr. De Jong gewezen op de sfeer op de zitting bij de rechtbank waarbij [appellant] het gevoel had niets te mogen zeggen. Dat verklaart echter niet waarom de verklaringen die hij wel heeft gegeven zo afwijken. Ter zitting heeft de wsnp-bewindvoerder erop gewezen dat hij op de bankafschriften van [appellant] heeft gezien dat er niet één bedrag was gepind in Turkije maar dat het geld in verschillende transacties is opgenomen (de afschriften waren niet in het dossier en zijn op verzoek van het hof nagezonden). Daarover heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Turkije het bedrag van € 2.500 voor [naam2] ongeveer in vijf keer, in euro’s, heeft gepind omdat de maximale opnamelimiet circa € 500 bedraagt. Deze verklaring strookt echter niet met de na de zitting door het hof ontvangen bankafschriften. Daaruit blijkt dat [appellant] tijdens zijn verblijf in Turkije veel vaker dan vijf keer bedragen heeft opgenomen (het hoogste bedrag was € 239,11). Verder heeft [appellant] ook geen afdoende verklaring kunnen geven waarom hij bij de rechtbank heeft gezegd dat hij voor bijna € 10.000 aan zijn woning heeft uitgegeven en op de zitting bij het hof een bedrag van iets meer dan € 5.000 (ongeveer de helft daarvan) heeft genoemd.
Bovendien blijkt uit de meeste van de overgelegde betalingsafschriften niet op welke uitgaven van [appellant] deze zien. De verklaringen van [appellant] over de besteding van de verhuiskostenvergoeding worden op geen enkel onderdeel ondersteund door een bewijsstuk zoals een bon, bankafschrift of verklaring. Bijvoorbeeld van de wasmachine die zou zijn aangeschaft is ook geen betalingsbewijs, hoewel men die met het oog op de garantie normaal gesproken wel zal bewaren.
Het kort voor de zitting opgestelde (taxatie)rapport van een klussenbedrijf, dat sluit op een bedrag van bijna € 7.500, is ontoereikend om aan te nemen dat [appellant] ongeveer een jaar daarvoor voor een dergelijk bedrag zijn woning heeft opgeknapt en ingericht. Er is bijvoorbeeld gesproken over een keuken die van de vorige bewoonster zou zijn overgenomen (voor € 1.000) dus de woning was ervoor bewoond en niet casco.
Het hof concludeert dan ook dat het bij gebrek aan consistente verklaringen en bewijsstukken niet kan vaststellen wat [appellant] daadwerkelijk van de verhuiskostenvergoeding aan zijn woning heeft besteed. Dit moet [appellant] worden aangerekend.
4.De beslissing
26 juni 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.