ECLI:NL:GHARL:2023:5300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
200.311.626/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in een alimentatiezaak met betrekking tot kinderen na scheiding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man in een alimentatiekwestie na de scheiding van hem en de vrouw. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de alimentatie voor de kinderen is vastgesteld op € 214,- per kind per maand. De man heeft zijn hoger beroep te laat ingesteld, aangezien de termijn voor het indienen van hoger beroep drie maanden na de betekening van de beschikking is. De rechtbank had de beschikking op 30 november 2021 betekend en op 7 december 2021 gepubliceerd in de Staatscourant. De man heeft pas op 31 mei 2022 hoger beroep ingesteld, wat betekent dat hij de termijn heeft overschreden.

Het hof overweegt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd. De man heeft geprobeerd een uitzondering te maken op de strikte termijn, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie. De man heeft ook niet voldoende onderbouwd waarom hij toch ontvankelijk zou moeten zijn. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten af, omdat er geen sprake is van misbruik van recht of onnodig procederen.

De beslissing van het hof is dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep en dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.626/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 206298)
beschikking van 22 juni 2023
in de zaak van
[verzoeker](de man),
zonder bekende woon- en verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
en
[verweerster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.S. Scheffers te Hoogezand.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 november 2021, (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 31 mei 2022;
- een journaalbericht namens de man van 8 augustus 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief namens de vrouw van 27 september 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad met elkaar. Zij zijn in 2017 uit elkaar gegaan.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016,
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.3
De kinderen wonen bij de vrouw. Zij hebben omgang met de man.
3.4
De vrouw heeft de rechtbank in haar inleidende verzoek verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen van € 500,- per maand, telkens voor de eerste van iedere maand aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 22 juni 2021, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bijdrage.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van de kinderen met ingang van 22 juni 2021 bepaald op een bedrag van € 214,- per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de draagkracht van de vrouw, de tweede grief ziet op de behoefte van de kinderen en de derde grief ziet op de draagkracht van de man, de ingangsdatum en de zorgkorting. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en rechtdoende, te bepalen dat de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat dit verzoek wordt afgewezen, dan wel dat de kinderalimentatie wordt bepaald op € 21,- per maand in totaal met ingang van de datum van de beschikking, dan wel 25 maart 2022, dan wel 12 november 2021, dan wel een datum en een bedrag in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans onder afwijzing van de grieven van de man de bestreden beschikking te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Zoals blijkt uit de bestreden beschikking was de man, die (toen en ook nu nog) geen bekende woon-of verblijfplaats heeft, opgeroepen in de Staatscourant. De man was dus overeenkomstig de wettelijke voorschriften opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 bij de rechtbank. De man was niet verschenen op de zitting. Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de bestreden beschikking gegeven op 12 november 2021.
5.2
Artikel 806 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft voor zaken betreffende het personen- en familierecht anders dan scheidingszaken (zoals de onderhavige zaak) een regeling voor de aanvang van de hoger beroepstermijn. Volgens artikel 806 lid 1 Rv kan hoger beroep worden ingesteld (a) door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en (b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
5.3
Uit de stukken blijkt dat de bestreden beschikking op 30 november 2021 in het openbaar is betekend, en dat dit op 7 december 2021 is gepubliceerd in de Staatscourant. Het moment van betekening aan de man lag daarmee ruim voor het einde van de beroepstermijn.
5.4
Vaststaat dat de man pas op 31 mei 2022 hoger beroep heeft ingesteld, zodat hij, gelet op het bepaalde in artikel 806 Rv, zijn hoger beroep te laat heeft ingesteld.
5.5
Voor zover de man zich beroept op analoge toepassing van de door de Hoge Raad bepaalde uitzondering op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden (Hoge Raad, 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489), overweegt het hof als volgt.
5.6
In het geval er al sprake zou zijn van een uitzonderingssituatie op de strikte hantering van de beroepstermijn, had de man binnen veertien dagen nadat hij op de hoogte was geraakt van de bestreden beschikking nog hoger beroep kunnen instellen. Ook in dat geval was het hoger beroep te laat ingesteld nu de man heeft aangegeven op 25 maart 2022 op de hoogte te zijn geraakt van de beschikking. De man heeft verder niet nader onderbouwd waarom hij wel ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.7
Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de man zonder meer te laat is met het instellen van hoger beroep, zodat het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
Kostenveroordeling
5.8
Het hof volgt de vrouw niet in haar opvatting dat de man door het te laat instellen van dit hoger beroep de vrouw onnodig op kosten heeft gejaagd. De man heeft het hoger beroep weliswaar te laat ingesteld, maar van misbruik van recht of onnodig procederen is geen sprake nu de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep niet evident was.
Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten, dan ook afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en F.R. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 22 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.