ECLI:NL:GHARL:2023:5088

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
200.304.164/01 en 200.304.165/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap met toepassing van nieuw forfaitair systeem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen. De man en vrouw, die in 2016 in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben hun huwelijk beëindigd met inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 20 december 2021. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man een bedrag van € 1.356,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud. De man is in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof om de alimentatie te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep komt om de alimentatie te verhogen naar € 1.945,- bruto per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn alimentatieplicht kan verlagen met ingang van de datum van levering van de woningen aan de vrouw en aan hem. Het hof heeft de alimentatie voor de periode tot de levering van de woningen op nihil gesteld en bepaald dat de man vanaf die datum € 636,- bruto per maand moet betalen. Het hof heeft daarbij het nieuwe forfaitaire systeem voor de berekening van de draagkracht van de man toegepast, waarbij rekening is gehouden met zijn netto besteedbaar inkomen en de kosten van levensonderhoud.

Daarnaast heeft het hof de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap opnieuw vastgesteld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de toedeling van de woningen en de percelen in Suriname. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen direct van kracht zijn, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.164/01 (partneralimentatie) en 200.304.165/01 (verdeling)
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510295 en 518175)
beschikking van 15 juni 2023
in de zaak van
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.C. Ramdihal te Amsterdam,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 10 december 2021;
  • een journaalbericht namens de man van 27 mei 2022 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 17 juni 2022 met bijlage(n);
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 28 maart 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 17 mei 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 22 mei 2023 met bijlage(n);
  • een brief namens de man van 24 mei 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
2.3
Na de zitting is namens de vrouw verzocht om nog stukken in het geding te mogen brengen en zijn namens de man nog stukken overgelegd. Het hof heeft het verzoek van de vrouw geweigerd en heeft de door de man overgelegde stukken geweigerd en retour gezonden. Het onderzoek ter terechtzitting was immers al gesloten en ten aanzien van de door de man overgelegde stukken zijn partijen ter zitting bovendien overeengekomen dat deze aan de wederpartij zouden worden verstrekt, en dus niet aan het hof.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 in wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.2
De vrouw heeft de procedure op 7 oktober 2020 ingeleid door een verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen bij de rechtbank. Zij heeft daarbij ook nevenverzoeken gedaan betreffende de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen en de partneralimentatie.
3.3
De man heeft de rechtbank eveneens verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie en heeft zelfstandige nevenverzoeken gedaan betreffende de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.4
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op 20 december 2021.
3.5
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking verder:
- bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van
€ 1.356,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
- de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt gelast:
ten aanzien van de drie percelen in Suriname
bepaald dat de drie percelen in Suriname worden toegedeeld aan de man tegen het bedrag van € 75.000,-, onder de verplichting de helft van deze waarde, dus € 37.500,- aan de vrouw te voldoen;
ten aanzien van de woning [adres1] te [woonplaats1] en de woning [adres2] te [woonplaats1] :
-
-bepaald dat beide woningen moeten worden getaxeerd;
-
-bepaald dat de vrouw het aandeel van de man in de woning [adres2] binnen twee maanden na de taxatie zal overnemen, onder de voorwaarde dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, waarbij de vrouw de hypothecaire lening als eigen schuld zal aflossen en de man de helft van de overwaarde ontvangt;
-
-bepaald dat de man het aandeel van de vrouw in de woning [adres1] te [woonplaats1] binnen twee maanden na de taxatie zal overnemen, onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, waarbij de man de hypothecaire lening als eigen schuld zal aflossen en de vrouw de helft van de overwaarde ontvangt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor zover het de
echtscheiding betreft en bepaald is dat partijen hun eigen proceskosten betalen.

4.Het geschil

4.1
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. het vastgestelde alimentatiebedrag van € 1.356,- per maand te wijzigen in nihil of
anders te bepalen op een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag;
B. de vrouw, in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, alsnog te veroordelen tot het betalen van de kosten van de instandhouding van beide woningen en hypothecaire schulden, zoals becijferd op een bedrag van € 11.107,80 en verder vanaf januari 2022 vermeerderd voor elke maand met een bedrag van
€ 489,30;
C. de man alsnog de gelegenheid tot taxatie van de percelen in Suriname te bieden;
D. te bepalen dat de erfenis van de vrouw in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld en indien nodig de vrouw te veroordelen tot medewerking daaraan.
4.2
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het namens de man ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af
te wijzen;
- de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het betreft de (daarbij gelaste wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap;
- het verzochte sub A, sub B, sub C en sub D van de man af te wijzen;
- in het kader van de vermeerdering van het verzoek van de vrouw de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op € 1.945,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, conform de berekening van de rechtbank, althans op een zodanig bedrag vast te stellen als het hof in goede justitie juist acht;
- als zelfstandig verzoek van de vrouw te bepalen dat de man een bedrag van € 30.424,- aan de vrouw dient te vergoeden, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie juist acht in het kader van het vergoedingsrecht dat de vrouw heeft jegens de man ter zake de aan haar privévermogen onttrokken gelden;
- de man te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de levering van de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw alsmede medewerking te verlenen aan het verkrijgen van ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothe(e)(k(en), c.q. met betrekking tot de wijziging van de hypotheken binnen twee dagen na afgifte van de door het hof te geven beschikking op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft hieraan zijn medewerking te verlenen, alsmede te bepalen dat de man inzicht dient te geven in de saldi van zijn vier betaal- en spaarrekeningen per peildatum binnen twee dagen na de door het hof te geven beschikking op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft hieraan zijn medewerking te verlenen na de datum van door het hof te geven beschikking;
- te bepalen dat de man de helft van de taxatiekosten van de woningen aan de vrouw dient te voldoen alsmede te bepalen dat de man de helft van de kosten van de levering van de woningen aan de vrouw respectievelijk de man dient te voldoen,
kosten rechtens.
4.3
De man heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep en het hof verzocht de verzoeken van de vrouw primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair als niet komen vast te staan of bewezen af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissingDe ontvankelijkheid van het principaal hoger beroep

5.1
De vrouw heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het principaal hoger beroep, omdat hij het procesdossier zodanig laat heeft gecompleteerd dat dit moet worden gezien als een onaanvaardbare overschrijding van de beroepstermijn. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij dit standpunt niet langer handhaaft. Het hof laat dit daarom onbesproken.
In de zaak met zaaknummer 200.304.164/01 (de partneralimentatie)De ingangsdatum
5.2
De rechtbank heeft bepaald dat de partneralimentatie ingaat per de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, oftewel per 20 december 2021. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof van die ingangsdatum uitgaat en de bijdrage vanaf die datum zal beoordelen.
De duur van de onderhoudsverplichting
5.3
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij het erover eens zijn dat de alimentatieverplichting van de man op grond van de wet in beginsel 32 maanden duurt. Omdat volgens de wet de termijn aanvangt bij ontbinding van het huwelijk volgt hieruit dat de alimentatieplicht in beginsel eindigt op 20 augustus 2024.
5.4
De vrouw heeft echter verzocht om te bepalen dat in dit geval een langere alimentatieduur geldt, namelijk van vijf jaar. Het hof begrijpt dat zij dit verzoek baseert op artikel 1:157 lid 7 BW. De vrouw stelt dat het redelijk en billijk is om uit te gaan van een langere termijn, omdat zij vanwege haar medische beperkingen slechts een beperkte verdiencapaciteit heeft en het gelet op haar leeftijd en die gezondheidsklachten niet in de rede ligt dat haar inkomen in de toekomst zal stijgen. De man heeft zich hiertegen verweerd.
5.5
Artikel 1:157 lid 7 BW luidt als volgt:
“ Indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. ”
5.6
Naar het oordeel van het hof is in dit geval niet aan de voorwaarden van artikel 1:157 lid 7 BW voldaan. Partijen zijn relatief kort met elkaar gehuwd geweest, en dat brengt sinds 1 januari 2020 mee dat ook sprake is van een relatief korte duur van de onderhoudsverplichting. Uit de stukken is gebleken van de medische beperkingen van de vrouw, maar vast staat ook dat zij ondanks deze beperkingen, en ondanks haar leeftijd, in staat is om 24 uur per week te werken. Dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd, is niet gebleken. Weliswaar betekent het einde van de onderhoudsplicht van de man dat de vrouw slechts ten dele met eigen inkomsten in haar behoefte zal kunnen voorzien, maar dat is inherent aan het systeem van de wet.
De (aanvullende) behoefte van de vrouw
5.7
De man heeft zijn grief over de behoefte van de vrouw ter zitting aldus toegelicht dat hij niet opkomt tegen de door de vrouw aan de hand van de hofnorm berekende huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.297,- bruto per maand (€ 1.981,- netto per maand). De man is het echter niet eens met de berekening van de aanvullende behoefte door de rechtbank. De rechtbank heeft de vrouw gevolgd in haar stelling dat zij niet in staat is om meer dan 17,5 uur per week te werken. De man vindt dat de vrouw meer uren per week kan werken en daarmee voor een groter deel zelf in haar behoefte kan voorzien.
* Het inkomen van de vrouw
5.8
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vrouw sinds 1 december 2022 24 uur per week werkt als woonzorgassistent in een zorgcentrum. De vrouw heeft de salarisspecificaties over de maanden februari, maart en april 2023 in het geding gebracht. Uit de cumulatieven zoals vermeld op de salarisspecificatie van april 2023 blijkt dat de vrouw in de eerste vier maanden van 2023 een inkomen van
€ 5.845,- bruto heeft genoten. Omgerekend naar een jaar is dat een bruto inkomen van
€ 17.535,- nog te vermeerderen met 8% vakantiegeld (€ 1.403,-). Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt verder dat de vrouw een eindejaarsuitkering ontvangt. Het hof leidt uit de salarisspecificaties af dat deze gelijk is aan één (gemiddeld) maandsalaris en gaat daarom uit van een bedrag van € 1.461,- per jaar. Het hof berekent het bruto jaarinkomen van de vrouw aldus op een bedrag van € 20.399,- per jaar. Dat bedrag komt blijkens de aan deze beschikking gehechte berekening overeen met een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.642,- per maand.
5.9
Het hof is van oordeel dat dit de verdiencapaciteit is van de vrouw en ook al was ten tijde van de ontbinding van het huwelijk. De rechtbank heeft, rekening houdend met de medische beperkingen van de vrouw, geoordeeld dat van haar niet kan worden gevergd dat zij meer dan 17,5 uur per week werkt. Uit de overgelegde stukken is het hof echter gebleken dat de vrouw eerder – in elk geval begin 2021 – feitelijk wel meer uren heeft gewerkt. Ook nu is de vrouw in staat om 24 uur per week te werken. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij in haar huidige functie minder zware werkzaamheden hoeft te verrichten dan voorheen het geval was. Dit alles in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat de vrouw in staat is en was om een inkomen van € 1.642,- netto per maand te verdienen en dat dit van haar kan worden gevergd. Voor zover de man stelt dat de vrouw nog meer uren per week kan werken, gaat het hof daar niet in mee. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij medische beperkingen heeft; zij is herstellende van een hernia-operatie en heeft artrose. Van haar kan daarom niet worden verlangd dat zij meer gaat werken dan zij nu doet.
5.1
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt op grond van het vorenstaande
€ 339,- netto per maand. (€ 1.981,- minus € 1.642,- per maand). Gebruteerd komt dit neer op een bedrag van € 636,- bruto per maand.
* De hypotheekrente voor de woning [adres2] te [woonplaats1]
5.11
Tussen partijen staat vast dat de man sinds het uiteengaan van partijen de hypotheekrente van de woning [adres2] te [woonplaats1] (van € 637,76 per maand) is blijven betalen en dat ook zal blijven doen tot de datum van levering van deze woning aan de vrouw. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn vordering vanwege kosten gemaakt voor de woningen en door hem genoemd ‘instandhoudingskosten’ niet handhaaft wanneer deze kosten worden meegenomen bij het berekenen van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, hetgeen zijn voorkeur heeft. Partijen zijn het er aldus over eens dat de behoefte van de vrouw daarom in de periode tot de levering van de woning aan de vrouw dient te worden verminderd met dit bedrag.
5.12
Dat betekent dat de vrouw in de periode tot de levering van de woning aan de vrouw geen aanvullende behoefte heeft. Het hof zal daarom hierna de draagkracht van de man uitsluitend berekenen voor de periode vanaf de datum van de levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw. Het hof gaat er gelet op de ter zitting door partijen gemaakte afspraken vanuit dat deze levering op dezelfde dag zal plaatsvinden als de levering van de woning [adres1] te [woonplaats1] aan de man.
De draagkracht van de manHet inkomen
5.13
Het hof zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van het inkomen van
€ 51.488,- dat blijkt uit zijn jaaropgave over 2021. Partijen zijn daarmee ter zitting akkoord gegaan. Omdat het hof de draagkracht van de man voor partneralimentatie uitsluitend zal berekenen voor de periode vanaf de datum van de levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw, zullen hierbij de tarieven 2023-1 worden gehanteerd. Bij gebreke van gegevens in het dossier over de woz-waarde van de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] , heeft het hof het eigenwoningforfait berekend aan de hand van de getaxeerde waarde van deze woning van € 370.000,-. Voor het bedrag aan aftrekbare hypotheekrente zal het hof er uit oogpunt van doelmatigheid vanuit gaan dat dit ongeveer gelijk is aan het bedrag van de beide huidige hypotheken, oftewel een bedrag van € 10.605,- per jaar ((€ 246,- + € 637,76) x 12).
5.14
Uit de aan deze beschikking gehechte berekening blijkt dat het netto besteedbaar inkomen van de man aldus € 3.161,- per maand bedraagt.
De lasten
5.15
De aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen zijn per 1 januari 2023 gewijzigd, in die zin dat voor de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie nu wordt aanbevolen om uit te gaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen en een forfaitair bedrag van € 1.175,- per maand voor de kosten van levensonderhoud.
5.16
Het hof berekent de draagkracht van de man voor partneralimentatie met ingang van de datum van levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw en van de woning [adres1] te [woonplaats1] aan de man. Dit is een wijziging van omstandigheden na 1 januari 2023. Het hof ziet daarom aanleiding om de draagkracht van de man te berekenen volgens het nieuwe forfaitaire systeem.
5.17
Voor zover de man stelt dat hij hoge uitgaven heeft, is het hof van oordeel dat hij onvoldoende heeft onderbouwd waarom die uitgaven niet vanuit het forfaitaire bedrag zouden kunnen worden voldaan. De man stelt ook aanzienlijke schulden te hebben, maar heeft deze, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, volstrekt onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is waar deze schulden lopen, wat de hoogte van de schulden is en welke bedragen de man daarop aflost. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem.
5.18
De man heeft tot slot nog aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de kosten die hij maakt voor zijn studerende zoon. Deze bestaan volgens de man nu enkel nog uit de zorgpremie van € 130,74 per maand. Het hof houdt ook met dat bedrag geen rekening. Vast staat dat de zoon van de man meerderjarig is. De man is daarom niet meer wettelijk onderhoudsplichtig voor hem. Voor zijn zoon betaalde bedragen dienen daarom niet voor te gaan op de onderhoudsplicht van de man voor de vrouw.
5.19
Op basis van het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen van de man van
€ 3.161,- per maand, bedraagt zijn draagkracht voor partneralimentatie € 623,- per maand (60% [3.161– (0,3 x 3.161 + 1.175)]). Gelet op de het door de man te genieten fiscaal voordeel wegens de mogelijkheid om betaalde partneralimentatie van zijn inkomen af te trekken, kan de man ten behoeve van de vrouw vanaf de datum van de leveringen van de woningen een bedrag van € 987,- bruto per maand voldoen.
5.2
De op te leggen bijdrage wordt in dit geval echter begrensd door de aanvullende behoefte van de vrouw van € 636,- bruto per maand.
5.21
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft. Het hof zal de partneralimentatie op nihil stellen voor zover het de periode tot de levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw en van de woning [adres1] te [woonplaats1] aan de man betreft, en het hof zal bepalen dat de man met ingang van de datum van levering van die woningen dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 636,- bruto per maand.
Terugbetalingsverplichting
5.22
De rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum, zal steeds aan de hand van hetgeen tijdens de procedure is gebleken moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard (vgl. onder meer Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:871). De man heeft ter zitting verklaard dat het LBIO bedragen bij hem heeft geïncasseerd. De vrouw erkent dat zij bedragen heeft ontvangen, maar stelt dat er nog steeds een achterstand is van € 10.316,-.
5.23
Het hof kan op grond van de stukken niet vaststellen welke bedragen de man aan partneralimentatie heeft betaald en hoe hoog zijn achterstand op dit moment nog is. Voor zover de vrouw te veel partneralimentatie van de man zou hebben ontvangen, is het hof van oordeel dat zij deze bedragen dient terug te betalen aan de man. Niet gebleken is dat een terugbetalingsverplichting in redelijkheid niet zou kunnen worden aanvaard, mede gelet op de aanzienlijke overwaarde die in de beide woningen van partijen aanwezig is.
In de zaak met zaaknummer 200.304.165/01 (de verdeling)
5.24
Partijen hebben ter zitting grotendeels overeenstemming bereikt over hetgeen hen verdeeld hield ten aanzien van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. Zij hebben het hof verzocht deze overeenstemming vast te leggen in deze beschikking en zij hebben hun verzoeken in zoverre gewijzigd. Niet gebleken is dat hieraan niet tegemoet kan worden gekomen. Alleen over de taxatiekosten moet door het hof nog worden beslist.
5.25
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
- de vorderingen die over en weer zijn ingesteld met betrekking tot de erfenis die de vrouw van [naam1] heeft verkregen worden ingetrokken;
- de vordering die de man heeft ingesteld met betrekking tot de kosten van beide woningen, door hem aangeduid als ‘instandhoudingskosten’, wordt ingetrokken;
- de percelen grond in Suriname (het perceel aan [adres3] en het perceel aan de [adres4] en een perceel aan de [adres5] ) zullen tegen een waarde van € 60.000,- worden toegedeeld aan de man;
- partijen geven elkaar binnen twee weken na 1 juni 2023 inzage in de saldi van hun bankrekeningen per peildatum 7 oktober 2020;
- de woning [adres1] te [woonplaats1] zal tegen een waarde van € 370.000,-
worden toegedeeld aan de man, onder de verplichting voor hem om de aan deze woning verbonden hypotheekschuld als eigen schuld voor zijn rekening te nemen;
- de spaarpolis verbonden aan de woning [adres1] te [woonplaats1] zal eveneens aan de man worden toegedeeld en de waarde daarvan zal tussen partijen bij helfte worden gedeeld;
- de woning [adres2] te [woonplaats1] zal tegen een waarde van € 305.000,- worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting voor haar om de aan deze woning verbonden hypotheekschuld als eigen schuld voor haar rekening te nemen;
- de man zal binnen twee weken na 1 juni 2023 inzage geven in de hypothecaire geldleningen die verbonden zijn aan beide woningen, alsook in de waarde van de spaarpolis die verbonden is aan de hypothecaire geldlening van de woning [adres1] te [woonplaats1] , door middel van het overleggen van de jaaroverzichten van de hypotheekverstrekkers per 1 januari 2023;
- de advocaten van partijen zullen aan de hand van voornoemde gegevens betreffende de bankrekeningen, hypothecaire schulden en de spaarpolis berekenen wie van partijen voor welk bedrag is overbedeeld, waarna partijen hun hypotheekverstrekkers zullen benaderen en vervolgens binnen een termijn van twee maanden aan elkaar zullen berichten of zij een nieuwe hypothecaire geldlening zullen afsluiten, onder aflossing van de bestaande hypothecaire geldlening, of dat zij de bestaande hypothecaire geldlening zullen wijzigen (met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de ander);
- partijen zullen zich vervolgens wenden tot [naam2] Notarissen in [woonplaats1] om de notariële levering van beide woningen te realiseren;
- de partij die is overbedeeld zal ter gelegenheid van de notariële levering van de woningen de overbedelingsuitkering voldoen aan de andere partij.
De taxatiekosten
5.26
De vrouw stelt dat de man weigert om de helft van de door haar betaalde taxatiekosten aan haar te voldoen. De man stelt dat hij de (hogere) taxatiekosten van de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] heeft voldaan en dat hij dus al meer dan de helft van de totale taxatiekosten heeft betaald. Beide partijen onderbouwen hun stellingen niet. Op de vrouw rust op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en bewijslast van haar stellingen. Daar heeft zij niet aan voldaan. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen.
Conclusie
5.27
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij gelaste wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen betreft, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende, beslissen overeenkomstig de door partijen ter zitting gemaakte afspraken. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
De proceskosten
5.28
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Partijen zijn gewezen echtgenoten en het geschil vloeit uit de beëindiging van het huwelijk voort. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.29
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.304.164/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
13 september 2021, voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op nihil voor zover het betreft de periode tot de datum van levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw en van de woning [adres1] te [woonplaats1] aan de man;
bepaalt dat de man met ingang van de datum van levering van de woning [adres2] te [woonplaats1] aan de vrouw en van de woning [adres1] te [woonplaats1] aan de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 636,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, tot 20 augustus 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
In de zaak met zaaknummer 200.304.165/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
13 september 2021, voor zover het de daarbij gelaste wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen betreft, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende, beslist overeenkomstig de door partijen ter zitting gemaakte afspraken, zoals hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 5.25;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
In beide zaken:
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, Z.J. Oosting en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 15 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.