ECLI:NL:GHARL:2023:5087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
200.324.946/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met wijziging van verblijfplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2023, waarin toestemming werd verleend aan de GI om het verblijf van de minderjarige bij de vader te wijzigen. De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gekomen tegen deze beslissing. De minderjarige, geboren in 2019, is sinds 3 augustus 2021 onder toezicht gesteld en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing die steeds is verlengd. De kinderrechter had eerder toestemming gegeven voor plaatsing bij de vader, maar de situatie is veranderd door de opstelling van de moeder en de pleegouder, waardoor de GI heeft verzocht om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden rondom de minderjarige zijn veranderd en dat een plaatsing bij de vader op korte termijn niet meer haalbaar is. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de GI om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen naar de vader afgewezen. De minderjarige blijft voorlopig in het huidige pleeggezin totdat er opnieuw onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van plaatsing bij de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.946/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 552410)
beschikking van 13 juni 2023
inzake
[verzoekster], (de moeder)
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. I.P. Biemond te [woonplaats1] ,
en
Samen Veilig Midden-Nederland, (de GI)
gevestigd te Almere,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader], (de vader)
wonende te [woonplaats2] ,
[de pleegmoeder], (de pleegmoeder)
wonende te [woonplaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 maart 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 3 april 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 4 april 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 4 april 2023;
- een e-mailbericht van de GI van 4 april 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 11 april 2023;
- een verweerschrift van de GI van 18 april 2023 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 21 april 2023 met bijlage(n);
- een e-mailbericht van de GI van 24 april 2023 met bijlage(n).
2.2
Het door [naam1] ingediende verweerschrift maakt geen onderdeel uit van het procesdossier, omdat [naam1] geen belanghebbende is in deze procedure.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2023 plaatsgevonden in aanwezigheid van:
- de moeder, bijgestaan door mr. E.M. Buijs, waarnemend voor mr. Biemond;
- de vader;
- de pleegmoeder en de heer [naam2] , de pleegvader (laatstgenoemde als informant);
- namens de GI: [naam3] en [naam4] ;
- namens [naam1] : [naam5] en [naam6] (als informanten).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
[de minderjarige] is op 3 augustus 2021 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 3 maart 2023.
3.3
Op 3 augustus 2021 heeft de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend om [de minderjarige] te plaatsen in een netwerkpleeggezin tot 3 mei 2022. Deze machtiging voor plaatsing in een netwerkpleeggezin is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 3 maart 2023.
3.4
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter onder zaaknummer 540401 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 3 augustus 2023. Daarnaast is onder dat zaaknummer de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verlengd tot 1 mei 2023 en is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd van 1 mei 2023 tot 3 augustus 2023. Onder zaaknummer 552410 heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking de GI toestemming verleend om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen naar de vader per 1 mei 2023.
3.5
Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland op verzoek van de GI toestemming aan de GI verleend om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen naar een andere voorziening voor pleegzorg (tot 1 mei 2023). Ook is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 mei 2023 tot 4 mei 2023, waarbij de beslissing voor het overige is aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling op 2 mei 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 maart 2023 voor zover deze beschikking ziet op de beslissing in de procedure met zaaknummer 552410. Deze grief ziet op de beslissing van de kinderrechter om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen en beoogt dat geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de verleende toestemming aan de GI om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof moet een beslissing nemen over de verblijfplaats van [de minderjarige] na 1 mei 2023. De kinderrechter heeft de GI toestemming gegeven om [de minderjarige] , die sinds 3 augustus 2021 in het gezin van de pleegouders (haar tante en oom) woont, vanaf 1 mei 2023 bij haar vader te laten wonen. De moeder is het daar niet mee eens en heeft daarom hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
5.2
In de periode tussen het indienen van het hoger beroep en de zitting op 25 april 2023 is de situatie van [de minderjarige] ingrijpend veranderd. De GI heeft de kinderrechter op 20 april 2023 verzocht met spoed een machtiging te verlenen om de verblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen van een netwerkpleeggezin in een neutraal pleeggezin en daarnaast een spoedmachtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Aanleiding voor deze spoeduithuisplaatsing waren de zorgen over het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders, die sinds de (bestreden) beslissing van de rechtbank om [de minderjarige] vanaf 1 mei 2023 bij haar vader te plaatsen waren toegenomen door de reactie van de moeder en de pleegmoeder op die beslissing. Omdat de kinderrechter op basis van de informatie van de GI tot het oordeel kwam dat [de minderjarige] te veel belast werd door het feit dat de moeder en de pleegmoeder niet achter de plaatsing bij de vader staan, achtte de kinderrechter het noodzakelijk om [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin te plaatsen waar zij tot rust kan komen, zodat de plaatsing bij vader nog een kans van slagen heeft. De kinderrechter achtte de situatie bovendien zo zorgelijk dat het noodzakelijk was dat [de minderjarige] met spoed in een ander pleeggezin werd geplaatst en heeft daarom de daarvoor noodzakelijke machtiging verleend.
5.3
Ter zitting van het hof heeft de GI aangegeven dat wat de GI betreft het perspectief van [de minderjarige] nog altijd niet bij de moeder ligt en ook niet langer bij de pleegmoeder. Een plaatsing bij de vader vanaf 1 mei 2023 is bovendien niet langer haalbaar door de situatie die na de bestreden beschikking is ontstaan en waardoor de spoedplaatsing in het neutrale pleeggezin noodzakelijk was. De GI wil er nog wel alles aan doen om [de minderjarige] bij haar vader te laten opgroeien. De uitspraken die [de minderjarige] heeft gedaan maken echter dat opnieuw goed naar haar perspectief moet worden gekeken. Indien in de komende periode alsnog zou blijken dat het perspectief van [de minderjarige] ook niet bij de vader ligt, dan zal zij overgeplaatst moeten worden naar een neutraal en perspectiefbiedend pleeggezin.
5.4
De nieuwe omstandigheden rond de spoeduithuisplaatsing in het neutrale pleeggezin maken dat de beslissing van de kinderrechter in de bestreden beschikking, die - kort samengevat - inhoudt dat de GI toestemming is verleend om [de minderjarige] vanaf 1 mei 2023 bij haar vader te plaatsen, niet in stand kan blijven. Een plaatsing bij de vader op (zeer) korte termijn is nu immers niet meer aan de orde, zo heeft de GI verklaard. De nieuwe omstandigheden maken dat eerst nader onderzoek moet worden gedaan naar de ontstane zorgen en in het licht daarvan opnieuw moet worden gekeken naar de mogelijkheden van plaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Op dit moment kan dus niet zonder meer worden vastgehouden aan de adviezen van [naam1] , maar moet eerst worden beoordeeld of die adviezen ook in de huidige situatie nog in het belang van [de minderjarige] kunnen worden geacht. Daar komt nog bij dat [de minderjarige] noodgedwongen vanuit het pleeggezin van haar tante en oom onverwacht en met spoed is overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Een dergelijke verplaatsing heeft veel impact op een kind, reden waarom er zo mogelijk nog zorgvuldiger moet worden gekeken welke volgende verblijfplaats in het belang van de minderjarige is. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige] dat zij voorlopig - totdat opnieuw de (on)mogelijkheden van plaatsing van [de minderjarige] bij de vader zijn beoordeeld - in het huidige pleeggezin kan blijven. De eventuele keuze van de GI om [de minderjarige] op termijn alsnog in het gezin van de vader te plaatsen zal op dat moment opnieuw moeten worden getoetst door de kinderrechter, door de kinderrechter een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. De kinderrechter kan dat verzoek dan beoordelen in het licht van de nieuwe informatie ten aanzien van de nu gerezen zorgen en de dan bestaande situatie. Het hof benadrukt dan ook dat de bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader, hoewel daartegen geen beroep is ingesteld, door het verlenen van de spoedmachtiging op 20 april 2023 moet worden geacht te zijn vervallen.
5.5
Het voorgaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kinderrechter waarin de GI toestemming is gegeven om het verblijf van [de minderjarige] te wijzigen naar de vader per 1 mei 2023 zal vernietigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 16 maart 2023 en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI voor toestemming tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige] naar de vader per 1 mei 2023 af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Coster en E.F. Groot, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 13 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.