In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] na de beëindiging van hun affectieve relatie. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 april 2022 een vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 7.000, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, had toegewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellante] zich wederrechtelijk een bedrag van € 5.000 heeft toegeëigend van [geïntimeerde]. De kantonrechter oordeelde dat [appellante] zonder recht of titel dit bedrag van [geïntimeerde] heeft gehaald, en dat dit ook geldt voor een contant bedrag van € 2.000 dat zij bij haar vertrek heeft meegenomen. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen, onder meer omdat zij niet voldoende onderbouwd heeft waarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd zou moeten worden. Het hof oordeelde dat [appellante] in verzuim verkeerde en dat de vordering van [geïntimeerde] gegrond was op onrechtmatig handelen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.