In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een winkelruimte, door de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogeveen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 821.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar wel een immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding toegewezen.
In hoger beroep heeft belanghebbende de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank gevorderd en de vaststelling van de WOZ-waarde met een lagere kapitalisatiefactor van 6,9. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd en een taxatierapport overgelegd. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de gehanteerde kapitalisatiefactor van 7,9 gerechtvaardigd is. Het Hof heeft ook de proceskostenvergoeding van de rechtbank vernietigd en deze opnieuw vastgesteld op basis van het geldende tarief, waardoor de heffingsambtenaar en de Minister ieder voor de helft in de proceskosten zijn veroordeeld. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.