ECLI:NL:GHARL:2023:4895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.323.899/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De ouders van de minderjarige hebben samen het gezag, maar hun relatie is instabiel en gekenmerkt door herhaalde breuken en herstel. De minderjarige staat sinds haar geboorte onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, en is sinds maart 2022 uit huis geplaatst. De kinderrechter had eerder besloten dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was, en deze beslissing is door het hof bekrachtigd.

De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter, met het verzoek om de uithuisplaatsing te beëindigen of te verkorten. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in hun problematiek en de behoeften van de minderjarige. Er zijn ernstige zorgen over de opvoedingssituatie, waaronder financiële problemen, geweld en verslavingsproblematiek bij de vader. De moeder heeft ook moeite met zelfreflectie en het bieden van een veilige omgeving voor de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds structurele zorgen zijn over de veiligheid en stabiliteit van de opvoedingssituatie bij de ouders. Ondanks eerdere kansen om aan hun problemen te werken, hebben de ouders deze niet benut. De uithuisplaatsing blijft noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.899/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 547499)
beschikking van 6 juni 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten (in Almere).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
(in Almere),
(2)
[de vader](de vader),
met een geheim te houden briefadres.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2020.

2.Belangrijke informatie

De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen de belangrijke beslissingen over haar kunnen nemen. De relatie van de ouders is meermalen verbroken en hersteld. Tijdens de zitting waren de ouders weer samen en wonen zij op hetzelfde adres maar staan daar niet allebei ingeschreven.
[de minderjarige] staat sinds 11 augustus 2020 – dus voor haar geboorte - onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. Voor het laatst tot 2 januari 2024.
[de minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank van 18 maart 2022 uit huis geplaatst. Het hof heeft die beschikking bekrachtigd in zijn beschikking van 21 juni 2022.
[de minderjarige] woonde tot de uithuisplaatsing in maart 2022 bij de moeder (en de vader). Zij is aanvankelijk geplaatst bij een gezinshuis en is daarna doorgeplaatst naar een pleeggezin. Nu verblijft [de minderjarige] (opnieuw) in dat gezinshuis. Zij woont daar vanaf juli 2022.
[de minderjarige] heeft broers en zussen. Zus [de zus] is veertien jaar en broer [de broer1] is zes jaar. [de zus] en [de broer1] wonen in hetzelfde gezinshuis als waar [de minderjarige] woont. Het gezag van de ouders over [de zus] en [de broer1] is beëindigd.
Broertje [de broer2] is nog geen jaar oud. Hij is vóór zijn geboorte onder toezicht gesteld. De rechtbank heeft de GI op dat moment ook een machtiging gegeven tot uithuisplaatsing met ingang van de dag van de geboorte. Het hof heeft die beschikking van de rechtbank bekrachtigd. [de broer2] woont in een pleeggezin.
De moeder heeft nog twee kinderen uit een andere relatie, te weten Jeremy van dertien jaar en Ashley van tien jaar. Zij wonen bij hun vader.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Lelystad), heeft op 22 december 2022 op verzoek van de GI een beslissing genomen. De kinderrechter heeft beslist over de ondertoezichtstelling en heeft beslist dat [de minderjarige] in een gezinshuis (accommodatie van een jeugdhulpaanbieder) moet blijven wonen (de machtiging uithuisplaatsing is verlengd) tot 2 januari 2024
.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij verzoekt - na wijziging ter zitting - om het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing af te wijzen of anders de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten tot acht of negen maanden.
De GI heeft gevraagd om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of anders het hoger beroep af te wijzen en de beslissing van de kinderrechter te bekrachtigen.
De vader is niet op de zitting gekomen en heeft ook niet schriftelijk laten weten wat hij vindt.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder, ontvangen op 8 maart 2023, met bijlage(n)
;
- een journaalbericht namens de moeder van 22 maart 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 4 april 2023;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 5 april 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 21 april 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 28 april 2023 met bijlage(n);
-een journaalbericht namens de moeder van 4 mei 2023 met bijlage(n);
-een journaalbericht namens de moeder van 9 mei 2023 met bijlage(n).
De zitting bij het hof was op 11 mei 2023. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat, als ook (als toehoorder) haar begeleidster verbonden aan [naam1] ;
- twee medewerkers namens de GI.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking goed uitgelegd waarom de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de kinderrechter, neemt die motivering na eigen onderzoek over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
6.2
De moeder stelt dat zij en de vader [de minderjarige] een veilige thuissituatie kunnen bieden. Het hof deelt dat standpunt niet. Beide ouders hebben een belast verleden dat doorwerkt in de manier waarop zij nu functioneren. Er is sprake van persoonlijke problematiek bij de ouders, opvoedproblematiek, financiële problemen en relatieproblematiek waarbij - ook nog in het recente verleden - zowel verbaal als fysiek geweld is gebruikt. De relatie tussen de ouders is meermalen verbroken en weer hersteld. De ouders lijken niet zonder maar ook niet met elkaar te kunnen. In 2021 heeft er een onderzoek plaatsgevonden om te onderzoeken of de broer en de zus van [de minderjarige] weer thuis zouden kunnen komen wonen en dat heeft geleid tot een negatief advies.
6.3
De vader is impulsief, onberekenbaar en onvoorspelbaar voor de kinderen gebleken. De vader gebruikt veel verbaal geweld. Dat is in gesprekken met hulpverlenende instanties zo en ook jegens de moeder. Eerder is de vader gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis als gevolg van gebruik van cannabis. De vader is getraumatiseerd en heeft last van angsten en paniek. Uit de beschikkingen van 16 november 2021 en 18 maart 2022 maakt het hof op dat er bij de vader sprake is geweest van gebruik van harddrugs. Dat blijkt ook uit de informatie van [naam2] . De vader heeft de rechtbank in 2021 laten weten dat hij op dat moment daarmee gestopt was en dat zijn softdrugsgebruik beperkt was tot een minimum. Tegenover [naam1] heeft de vader aangegeven dat hij zijn drankverslaving medio 2021 ook zelf heeft overwonnen.
De vader heeft meermalen gedetineerd gezeten maar is sinds november 2022 weer vrij gekomen. De vader heeft in het kader van het voorwaardelijke deel van zijn straf een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting in een ambulant kader. De vader is inmiddels in behandeling bij [naam3] maar eerdere aansporingen om met hulpverlening aan zijn trauma en problemen te werken hebben niet gewerkt. Traumabehandeling voor zijn verleden heeft hem nog niet kunnen helpen. Uit informatie van [naam3] begin dit jaar blijkt dat er behandeling is geïndiceerd waarbij aandacht moet zijn voor trauma, emotie- en impulsregulatie. Niet is gebleken dat de vader al van zijn behandeling heeft kunnen profiteren. De vader toont openheid en inzet maar door de beladen historie en negatieve ervaringen die ook betrekking hebben op de contacten met zijn kinderen, wordt de vader overvraagd door de steeds oplopende spanning. Er is een cirkel van onmacht en vertrouwen. Een sterke aanbeveling van [naam3] om de vader te laten profiteren van zijn behandeling is duidelijkheid en perspectief met betrekking tot het contact met zijn kinderen. Hoewel het hof deze aanbeveling begrijpt, leidt dat nu niet tot een ander oordeel. Aan de vader (en de moeder) zijn vele kansen geboden om de belangen van hun kinderen op de eerste plaats te zetten maar zij hebben echt ook zelf deze kansen niet benut en op het spel gezet.
Nog afgezien van de andere zorgen over de moeder die het hof verderop in deze beschikking zal bespreken, is zorgelijk dat de moeder niet in staat is [de minderjarige] tegen onveilig gedrag van de vader te beschermen. De moeder heeft onvoldoende weerstand geboden of kunnen bieden tegen de vader. De moeder kan het gedrag van de vader niet corrigeren en/of begrenzen. Net als de vader heeft de moeder zich voortdurend niet aan de veiligheidsafspraken gehouden.
6.4
Van een positieve verandering bij de ouders is nog niet (voldoende) gebleken. Ook recent nog is gebleken van relatie- en drugsproblematiek. Uit het verweerschrift van de GI komt naar voren dat er tussen de ouders op 23 januari 2023 een escalatie heeft plaatsgevonden waardoor de omgang eenmalig door de moeder is afgezegd. De vader had een inzinking door stress. De moeder heeft aangegeven dat de vader blijft blowen en de vader verdenkt de moeder van GHB-gebruik. De moeder heeft gezegd dat ze in de kerstvakantie van 2022 eenmalig samen MDMA hebben gebruikt. De relatie is kort geleden weer tijdelijk verbroken geweest. Op dit moment is de relatie tussen hen hersteld en wonen ze weer samen op hetzelfde adres maar melden dat niet bij de gemeente.
6.5
Het is aan de ouders om te werken aan verbetering van hun eigen omstandigheden, met name hun persoonlijke problematiek, de (bestendige) acceptatie van hulpverlening en de samenwerking met de GI en te zorgen voor stabiliteit in ook huisvesting en inkomen. De ouders bagatelliseren de zorgen evenwel. Voldoende inzicht in de problemen en wat de kinderen, waaronder [de minderjarige] nodig hebben, heeft tot nog toe bij beide ouders ontbroken waardoor het moeilijk is om aan de problemen te werken en een positieve verandering te bewerkstelligen. De vader was en kan nog steeds bedreigend zijn naar de GI en hulpverleners, wat de samenwerking en het bieden van hulp ernstig belemmert.
Ondanks inspanningen van de GI op dit punt, is de samenwerking vanaf april jl. verder verslechterd. Naar aanleiding van een incident waarbij de vader tijdens de omgangsregeling een woede-uitbarsting had, heeft het gezinshuis aangegeven dat zij de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] niet meer kan begeleiden. Terecht heeft de GI de ouders erop gewezen dat de belangen van [de minderjarige] voorop moeten staan, ook als die niet overeenkomen met wat de ouders nodig hebben. De GI heeft om in het belang van [de minderjarige] de omgang door te kunnen laten gaan totdat er andere begeleiders gevonden kunnen worden, voorgesteld om zelf de omgang te begeleiden. Omdat de ouders dat niet willen is de omgangsregeling nu tot stilstand gekomen en ziet [de minderjarige] haar ouders niet meer. De ouders gaan daarmee voorbij aan het belang van [de minderjarige] .
6.6
Dit alles maakt al dat er nog steeds structureel ernstige zorgen zijn over de basisveiligheid en de stabiliteit van de opvoedingssituatie bij de ouders, ondanks alle inspanningen van de GI zoals gemaakte veiligheidsafspraken en inzet van allerlei hulpverlening, en nog los van de opvoedmogelijkheden van de moeder (die hierna nog aan de orde komen) en haar leerbaarheid.
Weliswaar heeft de vader inmiddels een behandeling bij [naam3] , heeft hij begeleiding van de reclassering, heeft de moeder een online behandeling bij de GGZ en hebben zij ondersteuning van [naam1] maar dat is onvoldoende om de forse zorgen over (de veiligheid van) [de minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders weg te nemen. Overigens heeft het gesprek tussen de GI en de moeder over haar hulpvraag in de behandeling bij de GGZ nog niet plaatsgevonden en is er ondanks vragen van de GI nog geen contact tussen [naam3] en de GI over de hulpvraag van de vader bij [naam3] .
6.7
Naast de al genoemde zorgen over de moeder spelen er bij haar nog meer problemen, die niet voor een beëindiging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] pleiten. Tijdens een eerdere NIKA-traject is opgemerkt dat de moeder niet goed in staat is tot zelfreflectie en dat het haar niet goed lukte aan te sluiten bij de emotionele behoeften van de oudere twee kinderen. De moeder heeft een beperkt mentaliserend vermogen waardoor zij zich onvoldoende kan verplaatsen in de wereld van de kinderen en onvoldoende sensitief op hun gehechtheidbehoefte kan reageren.
Alle ingezette hulpverlening in het verleden heeft daar geen verbetering in kunnen aanbrengen.
6.8
De moeder betwist ook dat [de minderjarige] is beschadigd door de thuissituatie en zorgelijk gedrag vertoont. Dat dat zo zou zijn is volgens de moeder niet vanuit deskundig oogpunt onderbouwd. Het hof is het daar niet mee eens. Uit de stukken komt naar voren dat [de minderjarige] gedrag laat zien dat duiden kan op hechtingsproblematiek, net als bij haar oudere broer en zus. [de minderjarige] heeft gedragsontregelingen laten zien dat kan duiden op trauma. In het vorige pleeggezin waren de gedragsontregelingen, waarbij [de minderjarige] onder meer zichzelf pijn deed, zo erg dat de pleegouders ondanks hun expertise op het gebied van trauma- en hechtingsproblematiek, de plaatsing niet hebben kunnen volhouden.
Vanwege de jonge leeftijd van [de minderjarige] is zij nog niet bij [naam4] onderzocht. Zoals de moeder aangeeft moet het perspectief van [de minderjarige] nog onderzocht worden. [de minderjarige] is daarom aangemeld voor IMH (Infant Mental Health), dat gericht is op trauma's en hechtingsproblematiek. Zij is ook aangemeld voor het NIKA-traject. Die trajecten kosten meer tijd dan de nog resterende duur van de machtiging tot uithuisplaatsing en de uitkomsten daarvan - en dus het antwoord op de vraag of een thuisplaatsing nog haalbaar is - moeten worden afgewacht.
6.9
Gezien de grote zorgen over de opvoedsituatie en het gedrag van [de minderjarige] , is nog steeds sprake van een ernstige bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . Elk zicht dat dat anders is binnen een periode van 6 tot 8 maanden na heden ontbreekt zodat ook het subsidiaire verzoek van de moeder niet kan worden toegewezen.
6.1
Het voorgaande maakt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en dat terugplaatsing nu niet aan de orde is. Gelet op de forse zorgen en de duur van de in gang gezette behandelingstrajecten ziet het hof geen aanleiding om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten.
De machtiging tot uithuisplaatsing vormt weliswaar – zoals de moeder aangeeft - een inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven en/of privéleven tussen de ouders en [de minderjarige] , maar is naar het oordeel van het hof in het belang van de gezondheid c.q. ontwikkeling van [de minderjarige] gerechtvaardigd.
6.11
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad) van 22 december 2022 waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, M.P. den Hollander en M. Weissink, in samenwerking met mr. E.L.K. Bijma, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.