ECLI:NL:GHARL:2023:4892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.316.464/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en gezag na echtscheiding met verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en het gezag na de echtscheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2022, waarin de moeder werd belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en de vader werd verplicht tot het betalen van € 451,- per kind per maand aan kinderalimentatie. De vader betwistte zowel het gezag als de hoogte van de alimentatie, en verzocht om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, na hun huwelijk in 2022 te hebben ontbonden, de ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vader is veroordeeld voor mishandeling van de moeder en heeft een gevangenisstraf van 48 maanden gekregen, wat heeft geleid tot zijn ontslag en een verwijtbaar inkomensverlies. Het hof oordeelde dat de moeder, gezien de omstandigheden, het eenhoofdig gezag over de kinderen moet behouden, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de ingangsdatum bevestigd op 7 oktober 2022, maar de hoogte van de alimentatie aangepast. Het hof oordeelde dat de vader, ondanks zijn verwijtbare inkomensverlies, zijn resterende vermogen moet aanwenden om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de vader € 275,- per kind per maand moet betalen, wat lager is dan de eerdere beschikking, maar nog steeds een bijdrage vormt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd, maar het gezag van de moeder is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.464/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 181391)
beschikking van 8 juni 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] , maar verblijvende in de [naam1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R.H. Broeksema te Zwolle,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
raad voor de kinderbescherming,(de raad)
regio Noord-Nederland, Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 september 2022;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 27 februari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 april 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 6 april 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2023 plaatsgevonden. De ouders en hun advocaten zijn verschenen. Mr. Broeksema heeft pleitaantekeningen overgelegd. Namens de raad is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2022 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (roepnaam [de minderjarige1] ), geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] (roepnaam [de minderjarige2] ), geboren [in] 2017.
3.3
De kinderen wonen bij de moeder.
3.4
Tussen de ouders hebben zich in respectievelijk mei 2021 en september 2021
een aantal (gewelds)incidenten voorgedaan. Bij vonnis van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 14 maart 2022 is de vader veroordeeld voor mishandeling van de moeder en voor poging tot doodslag op de moeder. De vader heeft een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk, waarbij aan de vader een contactverbod met de moeder is opgelegd.
3.5
De vader is met ingang van 15 april 2022 ontslagen door zijn werkgever [naam3] op grond van wangedrag.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en is bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder moet betalen van € 451,- per kind per maand.
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op het gezag en de grieven 2 t/m 7 zien op de kinderalimentatie. De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissingen die zien op het gezag en op de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende te beslissen dat het verzoek om het eenhoofdig gezag van de vrouw en het verzoek om kinderalimentatie wordt afgewezen en voor het overige de beschikking te bekrachtigen.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:251a BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Tussen de ouders hebben zich (ernstige) geweldsincidenten voorgedaan, als gevolg waarvan de moeder zwaargewond is geraakt en de vader gedetineerd is. Met de rechtbank heeft ook het hof kunnen constateren dat er als gevolg van alle gebeurtenissen nog steeds sprake is van angst en spanningen bij de moeder jegens de vader. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet van de moeder gevergd kan worden dat zij in gezamenlijkheid met de vader beslissingen moet nemen over de kinderen ter uitvoering van het ouderlijk gezag over hen. De moeder is weliswaar inmiddels onder behandeling bij Fier, maar die behandeling is nog niet in een dermate gevorderd stadium dat er een (begin is van een) basis is voor vertrouwen en voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Gelet op de heftigheid van de gebeurtenissen en de impact hiervan op de moeder, heeft het hof, evenals de rechtbank, niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. De grief van de vader faalt derhalve.
Kinderalimentatie
De ingangsdatum
5.3
De door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum voor de kinderalimentatie, te weten de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 7 oktober 2022, is niet in geschil en staat daarmee vast.
De behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.4
De rechtbank heeft de behoefte bepaald aan de hand van een door de moeder opgestelde behoefteberekening, die door de vader in eerste aanleg niet is betwist. In hoger beroep wijst de vader er op dat zijn inkomen in 2021 € 53.890,- bedroeg. Hij heeft ter onderbouwing daarvan zijn jaaropgave 2021 overgelegd. De moeder heeft daartegenover gesteld dat de jaaropgave niet maatgevend is voor de hoogte van zijn inkomen, nu de vader vanaf september 2021 gedetineerd was. Bovendien hebben de ouders voor het laatst in 2020 een geheel jaar samen een gezin gevormd, zodat van het inkomen in dat jaar uitgegaan moet worden.
5.5
Het hof gaat uit van de jaaropgave van 2021, nu in dat jaar nog sprake was van een gezinsverband. De vader heeft, ondanks de detentie, over het gehele jaar 2021 zijn salaris ontvangen. Dat de vader mogelijk aanspraak had kunnen maken op toeslagen op zijn salaris als hij de laatste maanden van het jaar niet gedetineerd was geweest, zoals de moeder heeft gesteld, is onvoldoende aannemelijk geworden.
5.6
Het hof heeft een behoefteberekening gemaakt, uitgaande van een bruto inkomen van de vader van € 53.890,- en van de moeder van € 23.596,- in 2021. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van de vader van € 3.174,- per maand, van de moeder van € 1.966,- per maand en een behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 1.155,- per maand in totaal, of € 577,50 per kind per maand in 2022 op basis van de tarieven 2022-2. De berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt hiervan deel uit.
De draagkracht van de moeder
5.7
Tussen de ouders is in hoger beroep niet in geschil dat de rechtbank de draagkracht van de moeder ten onrechte heeft vastgesteld op € 451,- per maand. Dit moet € 551,- per maand in 2021 zijn. Het hof zal uit gaan van dit bedrag.
De draagkracht van de vader
5.8
Het grootste geschilpunt tussen de ouders is de draagkracht van de vader. De vader is per 15 april 2022 ontslagen door zijn werkgever [naam3] op grond van wangedrag. Als gevolg hiervan is er sprake van volledig inkomensverlies aan zijn zijde dat door de vader zelf is veroorzaakt. Tussen de ouders is niet in geschil dat de vader zijn oude inkomen niet meer kan verwerven, noch dat dit van hem kan worden gevraagd. Het hangt vervolgens van de omstandigheden van het geval af of de inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing moet blijven. De Expertgroep Alimentatie adviseert in zijn rapport dat in het bijzonder moet worden bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval dan kan er gerekend worden met het nieuwe verminderde inkomen; is dat wel het geval dan kan met het oude fictieve inkomen worden gerekend. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag er in beginsel niet toe leiden dat de onderhoudsplichtige, als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht, bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm, waarbij er in beginsel van uit wordt gegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.
5.9
Hoewel het inkomensverlies een direct gevolg is van het handelen van de vader, volgt het hof de vader waar hij aanvoert dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om door zijn handelen zijn baan te verliezen of zijn inkomen te doen verminderen. Zijn handelingen en gedragingen komen echter wel volledig voor zijn rekening en risico en de gevolgen daarvan kunnen niet ten nadele strekken van zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Nu de vader de komende periode niet over een substantiële vorm van inkomen zal beschikken, dient de vraag te worden beantwoord of van de vader verwacht kan worden dat hij zijn vermogen, verkregen door verkoop van de voormalige echtelijke woning, aanwendt om (deels) te kunnen voldoen aan zijn onderhoudsverplichting jegens [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ouders hebben na de verkoop van de woning ieder een bedrag van ongeveer € 70.000,- ontvangen. De vader heeft een deel daarvan gebruikt voor de schadevergoeding die hij aan de moeder diende te voldoen in het kader van zijn veroordeling. Hij beschikt thans nog over een bedrag van ruim € 35.000,-. De vader heeft betoogd dat dit bedrag volledig moet worden aangewend voor kosten voor zijn omscholing, het herinrichten van zijn woning na afloop van zijn detentie, de kosten van zijn rechtsbijstand en de kosten die hij in de PI maakt, waardoor er geen relevant vermogen resteert dat aangewend kan worden voor de kinderalimentatie.
5.1
Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval is het hof van oordeel dat van de vader verwacht mag worden dat hij zijn resterende vermogen aanwendt om (deels) te kunnen voldoen aan de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. Niet valt in te zien waarom de door de vader genoemde toekomstige kosten, waaronder een post voor herinrichting woning ad € 17.500,- voorrang zouden moeten krijgen op deze onderhoudsverplichting, zeker niet als dat betekent dat hij geen ruimte meer heeft om kinderalimentatie te kunnen voldoen.
5.11
De vraag is vervolgens met welk bedrag de vader kan en moet bijdragen in de kosten van de kinderen. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de behoefte van de kinderen van € 1.155,- per maand acht het hof het redelijk dat het aandeel van de vader tenminste gelijk is aan het aandeel van de moeder in de kosten van de kinderen. Dit komt neer op een bijdrage van € 275,- per kind per maand. Nu de behoefte van de kinderen iets hoger ligt dan de aandelen van beide ouders, betekent dit dat niet volledig in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Nu de vader gedurende zijn detentie weinig kosten aan levensonderhoud heeft, leidt deze beslissing er niet toe dat hij over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm beschikt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen voor zover deze ziet op de door de vader te betalen kinderalimentatie. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd voor zover deze ziet op het ouderlijk gezag over de kinderen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 juni 2022, voor zover deze ziet op het ouderlijk gezag over de kinderen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 juni 2022, voor zover deze ziet op de door de vader te betalen kinderalimentatie, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 7 oktober 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 275,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Z.J. Oosting, I.A. Vermeulen en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.