ECLI:NL:GHARL:2023:4891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
200.312.022/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ingangsdatum van de alimentatieplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na de echtscheiding van de ouders in 2019. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2022 aangevochten, waarin de alimentatie voor de drie kinderen is vastgesteld op € 64,- per maand. De moeder verzoekt de alimentatie te verhogen naar € 200,- per kind per maand, met een ingangsdatum van 10 december 2021. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de alimentatie te verlagen, rekening houdend met zijn financiële situatie en de kosten van omgang met de kinderen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 17 april 2023, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, aangezien beide ouders inmiddels een hoger inkomen hebben dan ten tijde van de echtscheiding. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op de datum van de bestreden beschikking, 22 maart 2022, omdat de moeder in eerste aanleg geen specifieke ingangsdatum heeft verzocht.

De behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 529,- per maand, en de draagkracht van de vader is berekend op € 189,- per maand. Na het toepassen van de zorgkorting is het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen vastgesteld op € 87,- per maand. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatieplicht van de vader aangepast, met de bepaling dat hij vanaf 22 maart 2022 € 87,- per maand voor de drie kinderen samen zal betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.022/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 210178)
beschikking van 8 juni 2023
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 juni 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht namens de moeder van 3 april 2023 met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vader van 4 april 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Toxopeus heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is [in] 2019 ontbonden door echtscheiding. De echtscheiding is uitgesproken door de rechtbank Rotterdam op 18 maart 2019.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009;
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2011.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.3
De vader is hertrouwd en woont in België. [in] 2022 hebben de vader en zijn huidige vrouw een dochter gekregen, [de minderjarige4] .
3.4
De ouders hebben in het ouderschapsplan vastgelegd dat zolang de kinderen
minderjarig zijn en bij de moeder verblijven, de vader aan de moeder het in artikel 2 van het
convenant waaraan het ouderschapsplan is gehecht, genoemd alimentatiebedrag zal betalen.
In artikel 2 van het convenant is bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen maandelijks een bedrag van € 50,- aan de moeder zal betalen. Het ouderschapsplan maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2019.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is (met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2019) de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 22 maart 2022 bepaald op € 64,- per maand voor alle drie kinderen samen.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op (1) de ingangsdatum, (2) het inkomen van de vader, (3) de behoefte van de kinderen, (4) de opgevoerde schuld van de vader en (5) de draagkracht van de vader. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie met ingang van 10 december 2021 te bepalen op € 200,- per kind per maand.
4.3
De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op zijn draagkracht. De vader verzoekt het hof rekening te houden met kosten van de omgang tussen hem en de kinderen en de volledige schuldenlast. De vader verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten en in incidenteel hoger beroep bij het niet bekrachtigen van de bestreden beschikking en indien het hof zelf in de zaak zal voorzien te bepalen dat een bedrag van minimaal € 58,20 plus € 150,- per kwartaal (€ 69,40 per maand) in mindering dient te worden gebracht op zijn draagkracht, wegens het voor rekening nemen van het halen en brengen van de kinderen tijdens de omgangsmomenten en ook rekening te houden met de volledige schuldenaflossing van de man.
4.4
De moeder verzoekt het hof het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De overwegingen voor de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tussen de ouders is niet in geschil dat beide ouders inmiddels een hoger inkomen hebben dan het gezamenlijke inkomen ten tijde van de echtscheiding. Dit is naar het oordeel van het hof een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
De ingangsdatum
5.2
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De –gewijzigde – verplichting kan ingaan op de datum dat:
  • de omstandigheden zijn gewijzigd,
  • de man/vrouw op de hoogte was van de wijziging van de omstandigheden,
  • het oorspronkelijke verzoekschrift is ingediend, of
  • de bestreden beschikking werd gegeven.
Ook een andere datum is mogelijk, maar de rechter moet in elk geval behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage verlaagt of op nihil bepaalt.
5.3
De rechtbank heeft als ingangsdatum de datum van de bestreden beschikking gehanteerd met als reden dat de moeder geen ingangsdatum in haar verzoekschrift heeft vermeld en er terughoudend met een (terug)betalingsverplichting omgegaan dient te worden. De moeder kan zich daar niet in vinden. Zij wenst haar omissie in hoger beroep te herstellen en doet het uitdrukkelijke verzoek de ingangsdatum te bepalen op de datum van het indienen van haar inleidend verzoekschrift, 10 december 2021. De vader verzet zich tegen een andere ingangsdatum.
5.4
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat 22 maart 2022, de datum van de bestreden beschikking, als ingangsdatum moet worden gehanteerd. Het hoger beroep dient er weliswaar mede toe eventuele omissies of misslagen, die zich hebben voorgedaan in eerste aanleg, te kunnen herstellen, van welke mogelijkheid de moeder gebruikt heeft gemaakt in haar hoger beroepschrift, maar het hof is van oordeel dat, nu de moeder in eerste aanleg geen ingangsdatum heeft verzocht niet van de vader gevraagd kan worden dat hij rekening had moeten houden met een eerdere ingangsdatum dan waar de rechtbank vanuit is gegaan.
De hoogte van de behoefte van de kinderen
5.5
De behoefte van de kinderen ten tijde van de echtscheiding bedroeg € 311,- per maand. Geïndexeerd naar 2021 is dit € 340,- per maand in totaal. Nu tussen de ouders niet in geschil is dat hun beide inkomens hoger zijn dan het gezinsinkomen ten tijde van de echtscheiding, heeft de rechtbank de hoogte van de behoefte van de drie kinderen van de ouders bepaald op € 529,- per maand, of € 176,- per kind per maand in 2022, uitgaande van het netto inkomen van de moeder in 2022, dat volgens de rechtbank hoger is dan het huidige netto inkomen van de vader. De moeder is het daar niet mee eens.
5.6
Uit de belastingaangifte van de vader over 2021 volgt een bruto inkomen in 2021 van
€ 28.459,37. Op dit bedrag wordt aan belasting € 1.521,04 in mindering gebracht
(€ 4.356,50 - € 2.835,46), zodat een bedrag resteert van € 26.938,33 netto per jaar. Omgerekend levert dit een netto inkomen op van (afgerond) € 2.245,- per maand. Dit bedrag is redelijk in lijn met de salarisspecificaties over oktober en november 2021, die de vader in eerste aanleg heeft ingediend. Nu dit bedrag lager is dan het netto besteedbaar inkomen van de moeder waar de rechtbank rekening mee heeft gehouden, zijnde € 2.583,- per maand, heeft de rechtbank terecht het inkomen van de moeder maatgevend geacht voor de behoefte van de kinderen.. Evenals de rechtbank zal het hof dan ook rekening houden met een behoefte van € 529,- per maand in 2022, of (afgerond) € 176,- per kind per maand.
De draagkracht van de moeder
5.7
De draagkracht van de moeder zoals die door de rechtbank is bepaald op € 522,- per maand, is in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof rekening zal houden met dit bedrag.
De draagkracht van de vader
5.8
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader in 2022 gaat het hof uit van het hierboven berekende netto besteedbaar inkomen van € 2.245,- per maand. De vader heeft het hof verzocht bij het bepalen van zijn draagkracht rekening te houden met een aantal schulden. Het hof volgt de vader wat betreft de schuld die hij is aangegaan ten behoeve van zijn auto en waarop hij € 282,- per maand aflost. De vader heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat deze schuld een huwelijkse schuld betreft en dat hij geen mogelijkheden had om zonder een financiering het leasecontract af te kopen, iets wat door de moeder onvoldoende gemotiveerd is betwist. Het hof zal geen rekening houden met de overige door de vader opgevoerde schulden, nu de moeder het bestaan van deze schulden gemotiveerd heeft betwist en de vader geen nadere onderbouwing van deze schulden heeft gegeven. Om dezelfde reden zal het hof evenmin rekening houden met de door de vader gestelde brandstofkosten en overige kosten die hij maakt om de kinderen op te zoeken.
5.9
Rekening houdend met het bovenstaande berekent het hof de draagkracht van de vader aan de hand van de draagkrachtformule voor 2022: 70% x [NBI- (0,3 x NBI + 1020)]. In aanmerking genomen de schuld van € 282,- levert dit de volgende berekening op:
70% x [2.245- (0,3 x 2.245 + 1.020 + 282)] = afgerond € 189,- per maand in totaal. Anders dan de rechtbank ziet het hof, mede gelet op de beperkte draagkracht van de vader, geen aanleiding om in de verdeling van de draagkracht van de vader over zijn vier kinderen onderscheid te maken tussen de hoogte van de behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] enerzijds en [de minderjarige4] anderzijds. Het hof zal de draagkracht van de vader gelijkelijk over de vier kinderen verdelen. Dit betekent dat er voor de drie kinderen van de ouders een draagkracht beschikbaar is van € 142,- per maand in totaal.
De koppeling tussen de behoefte en de draagkracht
5.1
De behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bedraagt € 529,- per maand. De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt (€ 522,- + € 142,- =) € 664,- per maand. Nu de gezamenlijke draagkracht groter is dan de behoefte en beide ouders een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm, zal het hof het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen berekenen middels een draagkrachtvergelijking, waarbij ieders draagkracht wordt gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte. Het aandeel van de vader bedraagt dan ([€ 142,- / € 664,-] x € 529,- =) € 113,- per maand.
De zorgkorting
5.11
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. De rechtbank is uitgegaan van een zorgkorting van 5% van de behoefte, oftewel € 26,- per maand. Tegen dit percentage is geen grief gericht, zodat ook het hof van dit percentage uit zal gaan. Op het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen wordt de zorgkorting in mindering gebracht, zodat een bedrag resteert van (€ 113,- minus
€ 26,- =) € 87,- per maand in totaal voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen voor wat betreft de vastgestelde kinderalimentatie en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de ouders getrouwd zijn geweest en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 22 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 22 maart 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 87,- per maand voor de drie kinderen samen zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Z.J. Oosting, I.A Vermeulen en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Oevering, als griffier, en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.