In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na de echtscheiding van de ouders in 2019. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2022 aangevochten, waarin de alimentatie voor de drie kinderen is vastgesteld op € 64,- per maand. De moeder verzoekt de alimentatie te verhogen naar € 200,- per kind per maand, met een ingangsdatum van 10 december 2021. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de alimentatie te verlagen, rekening houdend met zijn financiële situatie en de kosten van omgang met de kinderen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 17 april 2023, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, aangezien beide ouders inmiddels een hoger inkomen hebben dan ten tijde van de echtscheiding. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op de datum van de bestreden beschikking, 22 maart 2022, omdat de moeder in eerste aanleg geen specifieke ingangsdatum heeft verzocht.
De behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 529,- per maand, en de draagkracht van de vader is berekend op € 189,- per maand. Na het toepassen van de zorgkorting is het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen vastgesteld op € 87,- per maand. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatieplicht van de vader aangepast, met de bepaling dat hij vanaf 22 maart 2022 € 87,- per maand voor de drie kinderen samen zal betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.