ECLI:NL:GHARL:2023:4797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
22/00479
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake was van onmiddellijk laden en lossen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor. De naheffingsaanslag van € 2,40 werd opgelegd op 7 september 2020, met bijkomende kosten van € 64,50. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De belanghebbende stelde dat hij op het moment van de controle bezig was met het onmiddellijk laden van kampeerspullen in zijn bestelauto, die geparkeerd stond op een door de gemeente aangewezen parkeerplaats. De heffingsambtenaar betwistte dit en voerde aan dat er geen bewijs was dat de belanghebbende daadwerkelijk aan het laden was. Tijdens de zitting op 5 april 2023 werden verklaringen van de belanghebbende en zijn partner gepresenteerd, maar het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de bestelauto uitsluitend had stilgestaan voor het laden van de spullen. De verklaringen gaven geen duidelijkheid over de tijd die nodig was om de spullen in te laden. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de bewijslast dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00479
uitspraakdatum: 6 juni 2023
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2022, nummer LEE 21/560, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan het
Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 7 september 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 2,40, waarbij tevens kosten van € 64,50 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord als de gemachtigde van belanghebbende mr. J. Houweling, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 3 augustus 2020, op of omstreeks 10.30 uur, stond de bestelauto van belanghebbende met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [adres] te [woonplaats] . De auto was afgesloten. De [adres] is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [de gemeente] aangewezen als parkeerplaats voor betaald parkeren.
2.2.
Tijdens een parkeercontrole op die datum en dat tijdstip, is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat er geen sprake was van parkeren met een geldige vergunning. De heffingsambtenaar heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft ten overstaan van een medewerker van het kantoor van zijn gemachtigde het volgende verklaard.
“Op 3 augustus jongstleden was ik mijn auto (camperbus) aan het inladen voor de vakantie. Terwijl ik in mijn woonkamer (1e verdieping) de spullen pakte, zag ik drie handhavers in de straat nummerborden fotograferen. Ik ben naar beneden gelopen met kratten in mijn handen om naar de bus te brengen, zodat ik kon uitleggen dat ik niet geparkeerd was. De handhavers liepen echter, onmiddellijk na mijn verschijning de straat uit naar hun eigen voertuig, ten einde weg te rijden.
Een melding dat de scanauto geen laad- en losactiviteiten heeft waargenomen. Alsof de
scanauto daartoe in staat zou zijn.
Tevens de melding dat de verbalisant dit niet heeft waargenomen. Terwijl ze mij zeker gezien
hebben, maar er alles aan gedaan hebben deze waarneming niet te staven. (…)”.
2.4.
Belanghebbende heeft daarnaast de verklaring van [naam2] ingebracht. [naam2] woont samen met belanghebbende. Zij heeft als volgt verklaard:
“(…) Op 3 augustus 2020 om 10:30 waren wij bezig met kampeerspullen inladen. Wij wonen op de eerste etage. Het duurt circa 5 minuten om naar de bus te lopen. Ik bevestig dat ik de parkeercontroleur bijna iedere dag zie en zij maximaal twee minuten bezig zijn met het controleren van een voertuig.
Ik bevestig dat de heer [belanghebbende] niet onnodig vertragend te werk is gegaan. Hij de pakte de
kampeerspullen bij ons in de woonkamer en liep gelijk naar beneden.
Naar waarheid opgesteld en ondertekend,
Datum: 22 februari 2021”.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van onmiddellijk laden van zaken zodat heffing van parkeerbelasting achterwege dient te blijven.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 2 van de Verordening parkeerbelastingen 2020 van de gemeente [de gemeente] wordt onder ‘parkeren’ verstaan ‘het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden’.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, over het begrip ‘onmiddellijk laden en lossen’ het volgende overwogen:
“3.3.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
3.3.3.
Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.”
4.3.
Belanghebbende voert aan dat hij ten tijde van het parkeren aan het onmiddellijk laden was van kampeerspullen in zijn bestelauto. Naar het oordeel van het Hof rust op hem de last aannemelijk te maken dat de bestelauto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het bij voortduring inladen van die zaken, onmiddellijk nadat de bestelauto tot stilstand was gebracht en gedurende de tijd die redelijkerwijs noodzakelijk was om de kampeerspullen in de bestelauto te brengen.
4.4.
Voor het voldoen aan zijn bewijslast wijst belanghebbende op de onder 2.3 en 2.4 opgenomen verklaringen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat niet duidelijk is hoe lang de parkeercontroleur ter plekke was.
4.5.
De heffingsambtenaar wijst op de tot de stukken van het geding behorende op 3 augustus 2020 genomen foto’s met tijdstip 10:30 en tijdstip 10:31. Die foto’s laten zien dat de bestelauto geparkeerd stond zonder personen die zich in de nabijheid van de auto bevonden. Activiteiten die wijzen op het inladen van zaken in de auto zijn op de foto’s niet waar te nemen. Ook wijst de heffingsambtenaar op de verklaring van de parkeercontroleur dat hij ten tijde van het uitschrijven van de naheffing niemand heeft gezien. Daaraan is ter zitting toegevoegd dat de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de bestelauto pal voor de woning was geparkeerd. De gemachtigde heeft dit niet of onvoldoende betwist.
4.6.
In het licht van wat is aangevoerd door de heffingsambtenaar is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat de bestelauto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het bij voortduring inladen van zaken, onmiddellijk nadat de bestelauto tot stilstand was gebracht en gedurende de tijd die redelijkerwijs noodzakelijk was om de kampeerspullen in de bestelauto te brengen. Daartoe acht het Hof redengevend dat de verklaring van belanghebbende niets zegt over hoe lang hij in de woning is geweest om de kampeerspullen te pakken en vervolgens in te laden in de bestelauto. Ook de verklaring van [naam2] geeft hierover geen duidelijkheid, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de bestelauto uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het onmiddellijk laden van de kampeerspullen. Ook staat vast dat de bestelauto pal voor de woning was geparkeerd, zodat het niet aannemelijk is dat het vijf minuten kostte om te lopen van de woning op de eerste etage naar de bestelauto. Daarnaast heeft de parkeercontroleur ten tijde van het uitschrijven van de naheffing niemand gezien, terwijl het uitschrijven en het maken van de foto’s enige minuten heeft geduurd en het bij voortduring inladen van de kampeerspullen hetzelfde tijdsbestek gehad zou moeten hebben. Voor zover belanghebbende stelt dat de parkeercontroleur te kort aanwezig was om te kunnen constateren dat sprake was van onmiddellijk laden, acht het Hof deze stelling tegenover de verklaring van de parkeercontroleur en zijn foto’s niet aannemelijk gemaakt. Ook staat vast dat de bestelauto ten tijde van de waarneming afgesloten was, een omstandigheid die bij een ononderbroken verrichten van handelingen van inladen van kampeerspullen in een auto niet voor de hand ligt.
4.7.
Gelet op het vorenoverwogene moet het erop gehouden worden dat de bestelauto op het genoemde tijdstip op 3 augustus 2020 geparkeerd stond en dat de heffingsambtenaar daarom de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 7 juni 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.