In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor. De naheffingsaanslag van € 2,40 werd opgelegd op 7 september 2020, met bijkomende kosten van € 64,50. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De belanghebbende stelde dat hij op het moment van de controle bezig was met het onmiddellijk laden van kampeerspullen in zijn bestelauto, die geparkeerd stond op een door de gemeente aangewezen parkeerplaats. De heffingsambtenaar betwistte dit en voerde aan dat er geen bewijs was dat de belanghebbende daadwerkelijk aan het laden was. Tijdens de zitting op 5 april 2023 werden verklaringen van de belanghebbende en zijn partner gepresenteerd, maar het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de bestelauto uitsluitend had stilgestaan voor het laden van de spullen. De verklaringen gaven geen duidelijkheid over de tijd die nodig was om de spullen in te laden. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de bewijslast dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.