Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde,
[de man],
[de vrouw],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.3. De kern van de zaak en de beslissing van de rechtbank
Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
[de vrouw] heeft de woning op 11 augustus 2011 verlaten en [de man] is daar blijven wonen.
De woning verkeert in verwaarloosde staat. Het is binnen een grote rotzooi. Er hangt een
1. verkoop van woning met land € 265.000,00
2.15. (...)De rechtbank is van oordeel dat de man als gebruiker van de woning gehouden
is in juni 2018 eigenaar van de woning geworden. [de vrouw] heeft € 30.000,- van [de man] ontvangen, zijnde de helft van de koopsom van € 300.000,- minus de op het object rustende hypothecaire geldlening van € 240.000,-. Het weiland is nadien voor € 150.000,- aan een derde verkocht.
4.Het oordeel van het hof
4.4 [de man] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken, waarbij hij stelt dat ook [de vrouw] diverse procedures heeft gestart en dat hij wel degelijk belang had bij het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2017. Hij is op basis van het arrest van dit hof van 17 april 2018 immers in de gelegenheid gesteld om de woning alsnog toegedeeld te krijgen. Ook bij dit hoger beroep heeft hij belang, omdat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat de woning al in augustus 2012 met achterstallig onderhoud kampte.
Ook op basis van de eisen van goede procesorde komt het hof gezien het voorgaande niet tot het oordeel dat [de man] het recht heeft verloren om zijn standpunt in hoger beroep te wijzigen ten opzichte van zijn akte na aanvullend deskundigenbericht.
en dus niet om een oordeel te geven over de staat van onderhoud van het object in de periode van 28 augustus 2012 - 1 februari 2017. Dat de deskundige zich daar zelf ook wel bewust van leek te zijn, volgt uit haar opmerking dat ‘de taxatie is gebaseerd op de opname ter plaatse en de constatering van de feiten aldaar’ en dat ‘taxateur geen oordeel kan vellen over wie bij het object zijn zorgplicht geschaad heeft.’ Het hof voegt daaraan toe dat dat ook uitdrukkelijk niet de opdracht aan de deskundige was, omdat de rechtbank daarover al een voor partijen bindende uitspraak had gedaan. Bovendien legt het oordeel van [naam1] , die de woning in augustus 2012 heeft getaxeerd meer gewicht in de schaal dan het oordeel van deskundige [naam2] over een situatie van jaren terug, die zij destijds zelf niet heeft kunnen vaststellen. [naam1] heeft de onderhouds- en bouwkundige staat van de woning in augustus 2012 als voldoende beoordeeld (zie 3.3) en heeft ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse in juni 2016 de woning opnieuw gezien en verklaard dat de staat aanmerkelijk was verslechterd ten opzichte van het moment van taxatie (zie 3.6). Ten slotte overweegt het hof dat [de vrouw] gemotiveerd heeft weersproken dat er na de aankoop van de woning vrijwel niets is gedaan aan de renovatie.
Het restantbedrag van € 42.500,- is door [de man] naar het oordeel van het hof terecht betaald op basis van het eindvonnis van de rechtbank van 24 november 2021.
5.De slotsom
6. De beslissing