ECLI:NL:GHARL:2023:4672

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
W200.327.210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep betreffende voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die momenteel in voorlopige hechtenis verkeert. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren G. Dam, R.H. Koning en N.C. van Lookeren Campagne, naar aanleiding van hun beslissing op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De verzoeker stelde dat de raadsheren blijk gaven van vooringenomenheid in hun motivering, die volgens hem een eindoordeel over de bewijswaarde van getuigenverklaringen inhield. De raadsheren hebben echter aangegeven dat hun overwegingen slechts een voorlopig karakter hebben en dat zij in een later stadium tot een ander oordeel kunnen komen. De advocaten-generaal steunden deze visie en concludeerden dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was. Het hof oordeelde dat de gewraakte passages geen definitieve oordelen bevatten en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-003040-22
Wrakingsnummer: W.200.327.210
Uitspraakdatum: 2 juni 2023
Beslissinggewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[verzoeker] ,

geboren op [geboorteland] op [geboortedag] 1992,
momenteel verblijvende in [PI] .
De procedure
Bij e-mailbericht van 19 mei 2023 is door mr. S.J.M. Laurier en mr. M.M. Vié namens verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren mr. G. Dam, mr. R.H. Koning en mr. N.C. van Lookeren Campagne. De raadsheren hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Wel hebben zij op 23 mei 2023 schriftelijk inhoudelijke opmerkingen ingediend naar aanleiding van het wrakingsverzoek.
De advocaten-generaal hebben op 25 mei 2023 schriftelijk geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
Verzoeker is niet ter zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2023 verschenen.
Wel zijn de advocaten van verzoeker, mr. Laurier en mr. Vié, advocaten te Den Haag, verschenen. Het hof heeft de advocaten gehoord. Daarbij is gebruik gemaakt van een pleitnota.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
De raadslieden hebben aangevoerd dat de aanleiding van het wrakingsverzoek gelegen is in de beslissing van de raadsheren van 17 mei 2023 op een verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat uit de bewoording van de motivering van de beslissing de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren volgt, waarbij in het bijzonder is gewezen op de bewoordingen:
‘Dat de verklaring van de getuige [ [naam] ] van 19 april 2023 op bepaalde punten afwijkt van de verklaring die zij zes jaren geleden tegenover de politie heeft afgelegd, is op zich onvoldoende om aan die eerdere verklaring geen waarde meer te hechten.’
en
‘Bovendien heeft de getuige op 19 april 2023 geantwoord dat zij op 24 april 2017 naar waarheid heeft verklaard.’
Verzoeker kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de raadsheren juist door de bewoordingen die zijn gekozen in de motivering zich reeds hebben uitgelaten over het bewijs - en in het bijzonder de bewijswaarde die kan worden gegeven aan de verklaring van getuige [naam] van 24 april 2017 - en daardoor zelfs al over de juistheid van het vonnis in eerste aanleg, nu juist die verklaring is gebruikt om tot medeplegen van moord te komen. Er ligt aldus een eindoordeel besloten in de overwegingen van de raadsheren, waarbij geen enkel voorbehoud is gemaakt ten aanzien van deze bewoordingen.
Concluderend stelt verzoeker dat sprake is van een motivering die in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de raadsheren die haar hebben gegeven.
Schriftelijk standpunt raadsheren
De raadsheren hebben aangegeven dat de gewraakte overwegingen zijn gemaakt in het kader van de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en in het bijzonder de beantwoording van de vraag of nog ernstige bezwaren aanwezig zijn. De raadsheren stellen dat deze overwegingen per definitie voorlopig van aard zijn en dat het de rechter vrijstaat in een later stadium van de procedure tot een ander oordeel over de ernstige bezwaren te komen.
Standpunt advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het hof er in de visie van het openbaar ministerie niet aan ontkwam om iets te zeggen over de verklaringen van de getuige, afgelegd in 2017 en 2023, omdat de verdediging het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis voor een groot deel heeft gebaseerd op de stelling dat de getuigenverklaring van [naam] wegvalt uit de door de rechtbank gebezigde bewijsconstructie en dat daarmee de ernstige bezwaren zijn komen te vervallen. Het hof heeft niets meer en niets minder geconcludeerd dan dat met de iets afwijkende verklaring van de getuige anno 2023 niet kan worden gezegd dat het vonnis een zodanig evidente feitelijke of juridische misslag bevat dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden wat betreft de voorlopige hechtenis. Dit oordeel van het hof levert niet een aanwijzing van vooringenomenheid, althans een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor op, aldus de advocaten-generaal.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Feitelijke situatie
Verzoeker is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren en 10 maanden voor medeplegen van moord, het voorhanden hebben van een vuurwapen en een patroonhouder en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft daarbij onder meer de verklaring van getuige [naam] , zoals afgelegd tegenover de politie op 24 april 2017, gebezigd voor het bewijs.
Op verzoek van de verdediging heeft het hof getuige [naam] gehoord ter zitting van 19 april 2023. Naar aanleiding van de inhoud van de verklaring van getuige [naam] , zoals afgelegd op 19 april 2023 is door de verdediging een verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker ingediend. De verdediging heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat na de verklaring van de getuige in hoger beroep er geen ernstige bezwaren meer zijn tegen verzoeker.
De raadsheren hebben het verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. In de motivering die ten grondslag ligt aan het afwijzen van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is het volgende overwogen:
‘De raadslieden hebben betoogd dat ernstige bezwaren voor medeplegen van moord op [slachtoffer] op 17 april 2017, waarop het bevel voorlopige hechtenis is gebaseerd en waarvoor de verdachte is veroordeeld, zijn komen te ontbreken. Zij hebben verwezen naar het verhoor op 19 april 2023 van de getuige [naam] die toen anders dan in 2017 niet heeft verklaard dat zij na het horen van knallen twee mannen achterin een auto heeft zien stappen.
Het hof is van oordeel dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen. De ernstige bezwaren en gronden waarop het voortduren van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, waaronder het veroordelend vonnis, zijn nog steeds aanwezig. Dat de verklaring van de getuige van 19 april 2023 op bepaalde punten afwijkt van de verklaring die zij zes jaren geleden tegenover de politie heeft afgelegd, is op zich onvoldoende om aan die eerdere verklaring geen waarde meer te hechten. Het hof heeft geen reden om ervan uit te gaan zoals de verdediging heeft gesuggereerd dat de getuige, die ook toen (op 24 april 2017) met behulp van een tolk is gehoord, bij het afleggen van haar verklaring door de politie is gestuurd. Wat namens de verdachte ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd en wat het onderzoek tot nu toe heeft opgeleverd, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. De politie was op dat moment nog bezig zich een beeld te vormen van de toedracht van de liquidatie, terwijl voor betrokkenheid bij de uitvoering nog geen verdachte(n) in beeld waren en de kroongetuige nog geen verklaringen had afgelegd.Bovendien heeft de getuige op 19 april 2023 geantwoord dat zij op 24 april 2017 naar waarheid heeft verklaard.
Daarom kan naar de huidige stand van het onderzoek niet worden gezegd dat het vonnis een zodanig evidente feitelijke of juridische misslag bevat dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden wat betreft de voorlopige hechtenis.’
Beoordelingskader
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Verder geldt als algemeen uitgangspunt dat het middel van wraking gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) (tussen)beslissingen van de rechter. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er eveneens tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1]
Oordeel wrakingskamer
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is gebaseerd op de stelling van de verdediging dat na de in hoger beroep tegenover de raadsheren afgelegde verklaring van getuige [naam] er geen ernstige bezwaren meer zijn tegen verzoeker.
De motivering van de afwijzende beslissing ziet daarom in het bijzonder op de beantwoording van de vraag of er nog ernstige bezwaren aanwezig zijn en de beoordeling van de vraag of de tegenover de politie afgelegde verklaring van getuige [naam] een rol kan spelen bij de beoordeling van de voor voortzetting van de voorlopige hechtenis vereiste ernstige bezwaren. Daartoe is het hof ook nagegaan of het bestreden vonnis, waarop de voorlopige hechtenis mede berust, een evidente feitelijke of juridische misslag bevat.
Deze beoordeling houdt geen antwoord in op de vragen die de rechter in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering dient te beantwoorden. Vragen in het kader van de voorlopige hechtenis (in hoger beroep) gaan uit van een voorlopige beoordeling van relevante omstandigheden, waarbij het de rechter vrijstaat in een later stadium van de procedure tot een ander oordeel over de ernstige bezwaren te komen en ook om het tenlastegelegde uiteindelijk niet wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De raadsheren hebben geoordeeld dat de ernstige bezwaren (en gronden waarop het voortduren van het bevel tot voorlopige hechtenis van verzoeker berust), waaronder het veroordelend vonnis, nog steeds aanwezig zijn. Daarbij is een feitelijke weergave gegeven van de door getuige [naam] afgelegde verklaringen.
Uit de motivering van de afwijzende beslissing blijkt dat de raadsheren het hierboven beschreven toetsingskader hebben toegepast en hun oordeel dus een voorlopig karakter heeft. De door verzoeker gewraakte passages behelzen ook geen oordelen met een definitief karakter, maar bieden een kader voor de beoordeling van de beslissing over het al dan niet voortduren van de voorlopige hechtenis. De wrakingskamer wijst in het bijzonder op de hieronder gemarkeerde voorbehouden in het oordeel van het hof:
‘Dat de verklaring van de getuige van 19 april 2023 op bepaalde punten afwijkt van de verklaring die zij zes jaren geleden tegenover de politie heeft afgelegd, isop zichonvoldoende om aan die eerdere verklaring geen waarde meer te hechten.’
en
‘Daarom kannaar de huidige stand van het onderzoekniet worden gezegd dat het vonnis een zodanig evidente feitelijke of juridische misslag bevat dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden wat betreft de voorlopige hechtenis.’
De wrakingskamer is aldus van oordeel dat noch uit de beslissing zelf, noch uit de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd, voortvloeit dat de raadsheren reeds een definitief standpunt hebben ingenomen over de voorliggende vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering - en dus een inhoudelijk eindoordeel hebben gegeven - en daarmee blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is ook niet objectief gerechtvaardigd. Van bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding kunnen geven is niet gebleken.
Het wrakingsverzoek moet daarom worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst afhet verzoek tot wraking van mrs. G. Dam, R.H. Koning en N.C. van Lookeren Campagne.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.E. van Wees, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 2 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.