Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het tussenarrest van 24 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- een akte van [appellant] met nog enkele producties
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 26 april 2023 is gehouden.
2.De zaak in het kort
3.3. De feiten
Als datum van levering is vermeld uiterlijk 13 maart 2019.
Voor het geval die verplichtingen niet worden nagekomen bepaalt de overeenkomst dat “Koper aan de Gemeente een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd [is] ter hoogte van vijftigduizend euro (€ 50.000,-).” In de overeenkomst is verder bepaald dat de verplichting tot zelfbewoning en het verbod van vervreemding niet van toepassing is in een aantal gevallen, waaronder “executoriale verkoop door hypothecaire schuldeisers als bedoeld in artikel 3:268 BW.” Daarnaast is bepaald dat de gemeente na schriftelijk verzoek ontheffing kan verlenen van de verplichting tot zelfbewoning en van het verbod tot vervreemding.
Ook in de leveringsakte zijn de zelfbewoningsverplichting en het anti-speculatiebeding opgenomen.
3.6 Ten behoeve van Evertsen Holding (de moedermaatschappij van Evertsen Bouw) is op 12 maart 2019 een recht van eerste hypotheek gevestigd op de bouwkavel als onderpand voor een geldlening inclusief rente van € 281.482,06 (hoofdsom: € 208.505,23). In de hypotheekakte is bepaald dat de geldlening door [appellant] in één bedrag dient te worden voldaan bij het einde van de looptijd, bepaald op 1 juli 2019.
“Vandaag heb ik bij de notaris moeten tekenen om executie te voorkomen, en de tijd gekregen om voor eind september een koper te vinden.
Dit is notarieel vastgelegd omdat de bouwer anders zijn recht op retentie uit kan gaan oefenen, oftewel een veiling kan gaan doen plaatsvinden.
De gemeente Almere heeft dan ook geen recht om zich op het antispeculatie beding te beroepen, omdat er gewoonweg niet betaald kan worden.
“Op 24 juli 2019 heb ik u per mail verzocht om stukken aan te leveren waaruit blijkt dat het voor u niet mogelijk is om een financiering te krijgen.
4.De beoordeling
grieven 1 tot en met 5komt [appellant] op tegen de verwerping van zijn stelling dat de uitzonderingsbepaling bij executoriale verkoop (zie overweging 3.4) toegepast had moeten worden.
Grief 6is gericht tegen de verwerping van zijn beroep op het ontbreken van belang bij de gemeente bij het innen van de boete en
grief 7tegen het niet matigen van de boete.
De strekking van de grieven is dat het hof deze gronden voor terugvordering van de door de gemeente geïnde boete, opnieuw beoordeelt.
4.6 Het hof gaat in dat betoog niet mee.
Na het verzoek van [appellant] aan de gemeente van 14 juni 2019 (zie overweging 3.10) om toestemming om iemand in zijn plaats te stellen, heeft de gemeente [appellant] verzocht om nadere informatie over zijn financiële positie te geven. [appellant] heeft, zonder nadere toelichting, aan dat verzoek echter geen gehoor gegeven. Dat moet voor zijn rekening worden gelaten. Verder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gekomen dat [appellant] in 2019 zijn onderneming heeft verkocht, dat hij, naar het hof uit zijn uitlatingen heeft opgemaakt, kennelijk nog een woning bezit in [woonplaats1] en dat hij eerder een woning in [plaats2] heeft verkocht. Over de financiële aspecten daarvan in relatie tot de door hem gestelde financiële problemen heeft hij echter geen inzicht verschaft. Zijn beroep op de zwaarwegende financiële gevolgen van de boete is daarmee onvoldoende onderbouwd. Overigens wordt nog opgemerkt dat de schuld van [appellant] aan Evertsen Bouw die volgens de afrekening van de notaris op dat moment€ 83.365,81 bedroeg, door rechtbank is teruggebracht tot € 44.875,49 (zie overweging 3.21).