Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 maart 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 30 mei 2022 met bijlage(n);
3.De feiten
- [de meerderjarige] , geboren [in] 2005;
en oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hen.
- bepaald dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de man;
(30 december 2021) een bedrag van € 22,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens te betalen vóór de eerste van de maand;
4.De omvang van het geschil
I. primair: te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn; subsidiair: te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van een van beide kinderen bij de
I. de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen;
en in het incidenteel hoger beroep, het hof begrijpt onder vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
€ 73.966,54 aan de vrouw dient te voldoen en voorts dat partijen de kosten in verband met de eigendomsoverdracht van de woning bij helfte dienen te voldoen;
€ 86.694,-, vermeerderd met de helft van de waarde van de drie polissen, zoals beschreven door de notaris onder B in de akte van verdeling;
€ 8.096,-, aangezien zij nimmer deze teruggave van de man heeft ontvangen;
5.De motivering van de beslissingDe rechtsmacht en het toepasselijke recht
In de zaak met zaaknummer 200.309.494/01Intrekking verzoeken
Horen [de minderjarige1]
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling [de minderjarige1] (grieven I en II in het principaal hoger beroep)
De kinderalimentatie
De ingangsdatum
De draagkracht van de manInkomsten uit verhuur
€ 1.280,-. De man heeft verder opgevoerd een bedrag aan rente op de hypothecaire geldlening bij [naam2] van € 8.467,- per jaar (€ 3.152,- voor het aflossingsvrije deel en
€ 5.315,- voor het annuïtaire deel). Dit bedrag is door de vrouw niet betwist, zodat het hof van dit bedrag uit zal gaan.
€ 70.430,-. Het bedrag dat de man aan hypotheekrente kan aftrekken is per 1 oktober 2022 echter gewijzigd, en daarmee ook het verzamelinkomen aan de hand waarvan zijn aanspraak op kindgebonden budget wordt berekend.
Het netto besteedbaar inkomen in periode 3
€ 70.430,-. Het kindgebonden budget bedraagt in periode 3 € 3.436,- per jaar. Rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen en de tarieven 2023-1, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man in periode 3 € 4.244,- per maand.
€ 22.346,- bruto per jaar. Het hof houdt daarnaast rekening met de AOW-uitkering die de man blijkens het overzicht zal ontvangen van € 14.155,- per jaar en met het kindgebonden budget waarop de man aanspraak kan maken van € 5.727,- per jaar.
bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.063,- per maand.
De aflossing op schulden
Conclusie
€ 1.821,- per maand en in periode 3 € 1.904,- per maand.
€ 33.947,- (€ 24.148,- + € 9.799,-), en rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen en de tarieven 2023, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw per 1 juli 2023 € 2.394,- per maand.
Conclusie
* De woonlasten van de man in periode 1 en 2
* De woonlasten van de vrouw in periode 1 en 2
€ 544,- per maand (periode 1) en (30% van € 1.821,- =) € 546,- per maand (periode 2). Dat betekent dat het hof de draagkracht van de vrouw in periode 1 en 2 opnieuw zal berekenen en daarbij een woonlast van € 415,- per maand zal hanteren. De draagkracht van de vrouw bedraagt aldus:
€ 278,- per maand, terwijl ook zij in 35% van de verblijfskosten van de kinderen, oftewel
€ 455,- per maand, voorziet). Het vorenstaande betekent dat de man in de periode van 30 december 2021 tot 1 oktober 2022 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen van € 94,- per maand, oftewel afgerond € 47,- per kind per maand.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen in periode 2
€ 1.088,- per maand, geen draagkracht resteert om in periode 2 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen. Bij de vrouw resteert wel draagkracht om een bijdrage aan de man te voldoen. Haar aandeel in de behoefte van de kinderen bedraagt in periode 2 immers € 236,- per maand. Rekening houdend met een zorgkorting van € 198,71 per maand (15% van € 1.324,70,-), zou zij een bijdrage van
€ 37,29 per maand, oftewel (afgerond) € 19,- per kind per maand, aan de man moeten voldoen, in aanmerking nemend dat de man onvoldoende draagkracht heeft om voor dat deel in de behoefte van de kinderen te voorzien.
€ 582,-).
(€ 462,- + € 25,-) en is daarmee onvoldoende om in de behoefte van [de minderjarige1] van € 684,87 te voorzien.
(€ 762,- + € 117,-) en is daarmee nu wel hoger dan de behoefte van [de minderjarige1] van € 684,87 per maand. Het hof dient daarom te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van [de minderjarige1] . Het hof zal het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking. De verdeling van de behoefte over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
€ 879,- x € 684,87).
(€ 594,- minus € 582,-), terwijl de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om voor dat deel in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien. Haar aandeel in de kosten van [de minderjarige1] bedraagt in periode 3 immers € 91,- per maand, terwijl zij ook in 15% van de verblijfskosten van [de minderjarige1] (oftewel € 103,- per maand) moet voorzien.
Het aandeel van partijen in de kosten van [de minderjarige1] in periode 4
(€ 25,- + € 460,-) en is daarmee nog steeds onvoldoende om in de behoefte van [de minderjarige1] van
€ 684,87 per maand te voorzien.
€ 22,- per maand vormt daarom in periode 4 de ondergrens. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de daarbij vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] in de periode vanaf 1 juli 2023 betreft.
De behoefte van de vrouw
De draagkracht van de man
€ 939,- (€ 845,- + € 94,-) per maand. Dat betekent dat de man in periode 1 geen draagkracht heeft om partneralimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen.
€ 32,- per maand. Het hof houdt verder rekening met een totaalbedrag aan aflossing schulden van € 549,- per maand. Dat leidt tot een draagkrachtruimte van de man voor partneralimentatie van € 944,- per maand. Deze voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte dient echter te worden verminderd met het aandeel dat de man levert in de kosten van de kinderen. Deze bedroegen zoals hiervoor overwogen in periode 2 € 1.126,- per maand. Dat betekent dat de man in periode 2 geen draagkracht heeft om partneralimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen.
€ 582,- per maand. Dat leidt tot een draagkrachtruimte van de man voor partneralimentatie in periode 3 van € 193,- per maand. Deze voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte dient echter te worden verminderd met het aandeel dat de man levert in de kosten van [de minderjarige1] van € 604,- per maand (€ 582,- + € 22,-). Dat betekent dat de man in periode 3 geen draagkracht heeft om partneralimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen.
€ 305,- per maand, de bijdrage ten behoeve van [de meerderjarige] van € 582,- per maand en het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] van € 604,- per maand (€ 582,- + € 22,-). Dat leidt tot een negatieve draagkracht van de man voor partneralimentatie in periode 4. De man heeft ook in periode 4 geen draagkracht om partneralimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen.
In de zaak met zaaknummer 200.312.553/01 (verdeling)
De woning (grief 1 in het incidenteel hoger beroep)De hypotheekschuld
De taxatiekosten en de kosten van de notariële akte van verdeling
€ 835,- volledig heeft voldaan. De vrouw dient daarom nog een bedrag van € 417,50 te vergoeden aan de man.
De polissen van levensverzekering
Conclusie
Schulden die vóór de peildatum zijn ontstaan (grief 2 in het incidenteel hoger beroep)
Schulden die ná de peildatum zijn ontstaan (grief 3 in het incidenteel hoger beroep)
De schulden aan [naam7] , [naam8] , [naam9] en de waterschapsbelasting en gemeentelijke belastingen over 2020, 2021 en 2022
De kosten van de huurwoning van de vrouw
€ 5.413,-.
Voorlopige teruggave inkomstenbelasting van de vrouw over 2019
Voorlopige teruggaven en aanslagen inkomstenbelasting van de man over 2020, 2021 en 2022
Aanhechten alimentatieberekeningen
7.De beslissing
[datum] 2023 betreft;
30 december 2021, voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie voor de periode van 30 december 2021 tot 1 oktober 2022 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
30 december 2021, voor zover het de beslissing over de verdeling van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning van partijen betreft en in zoverre opnieuw beschikkende: