ECLI:NL:GHARL:2023:4459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.312.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en verzoek tot verklaring voor recht na overlijden van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van een overleden vader. De dochter van de vader had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter, waarin een mentorschap was ingesteld. De dochter verzocht het hof om voor recht te verklaren dat er geen reden was voor het instellen van een mentorschap. Het hof oordeelde dat de dochter, na het overlijden van de vader in 2022, niet meer als 'onmiddellijk betrokken persoon' kon worden beschouwd en dat zij daarom geen verklaring voor recht kon vragen. Het primaire verzoek van de dochter werd afgewezen. Daarnaast werd het subsidiaire verzoek om een andere mentor te benoemen ook afgewezen, omdat het mentorschap van rechtswege was geëindigd met het overlijden van de vader. Het hof compenseerde de kosten van het geding tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.464
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9592713)
beschikking van 25 mei 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. K.A. Boshouwers te Utrecht,
en
Stichting [verweerster], h.o.d.n. [naam1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. R.J. Maassen te Gouda.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De Stichting [de mentor] ( [de mentor] ),
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: de mentor,
en
[de zoon] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de zoon,
en
[de vader],
laatstelijk wonende te [plaats1] , overleden [in] 2022,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. van Elk te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter), van 23 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2022;
- het verweerschrift van [naam1] met producties;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 13 juli 2022 met producties;
- de brief van mr. Van Elk van 23 augustus 2022 met producties;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 14 oktober 2022;
- het journaalbericht van mr. Van Elk van 18 oktober 2022;
- het journaalbericht van mr. Maassen van 24 oktober 2022;
- de brief van CAV van 24 oktober 2022;
- het e-mailbericht van de zoon van 1 november 2022;
- het journaalbericht van mr. Maassen van 1 december 2022;
- het journaalbericht van mr. Boshouwers van 7 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 en gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de procedure met zaaknummer 200.312.423 (daarin is de vader de verzoeker in hoger beroep) plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de dochter, bijgestaan door haar advocaat;
-twee vertegenwoordigers van [naam1] , bijgestaan door hun advocaat, mr. Maassen.

3.De feiten

3.1
Bij notariële akte van 22 september 2017 (‘levenstestament’) heeft de vader de dochter aangewezen als algemeen en medisch gevolmachtigde.
3.2
Bij beschikking van 14 oktober 2021 heeft de kantonrechter op verzoek van de zoon de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader, onder bewind gesteld en een mentorschap ten behoeve van de vader ingesteld en [naam2] , h.o.d.n. [naam3] , benoemd tot bewindvoerder en mentor.
3.3
Bij beschikking van 16 november 2021 heeft de kantonrechter het bewind en het mentorschap met ingang van 16 november 2021 opgeheven.
3.4
Bij verzoekschrift van 7 december 2021 heeft [naam1] verzocht om een mentorschap in te stellen ten behoeve van de vader en [naam2] tot mentor te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de vader, en [de mentor] tot mentor benoemd.
4.2
De dochter is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling van de gronden:
primairvoor recht te verklaren dat een reden tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van de vader ontbreekt;
subsidiair, voor het geval het hof het instellen van een mentorschap noodzakelijk zou achten, [de mentor] als mentor te ontslaan en de dochter dan wel een andere, door de vader zelf aan te dragen en door hem geschikt geachte mentor te benoemen,
kosten rechtens.
4.3
[naam1] heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de dochter niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader is [in] 2022 overleden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:462 lid 1 BW eindigt het mentorschap door het verstrijken van de tijdsduur waarvoor het is ingesteld en door de dood of ondercuratelestelling van de betrokkene.
5.3
De dochter heeft, na het overlijden van de vader [in] 2022, aan het hof te kennen gegeven dat zij de procedure wenst voort te zetten. Uit wat tijdens de zitting is gezegd begrijpt het hof dat de dochter in hoger beroep wil laten toetsen of de kantonrechter terecht een mentorschap ten behoeve van haar vader heeft ingesteld.
Het hof oordeelt als volgt. De dochter heeft verzocht om voor recht te verklaren dat een reden tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van de vader ontbreekt.
Op grond van vaste jurisprudentie kan ook in een verzoekschriftprocedure een verklaring voor recht worden verzocht (ECLI:NL:GHARL:2022:4099). Op grond van artikel 3:302 BW spreekt de rechter op vordering (in dit geval: verzoek) van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon een verklaring voor recht omtrent die rechtsverhouding uit. Het hof is van oordeel dat in dit geval echter niet de dochter, maar enkel de vader, ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld, kan worden beschouwd als de ‘onmiddellijk betrokken persoon’. Hieruit volgt dat de dochter, op grond van het hiervoor genoemde artikel 3:302 BW, in dit geval geen verklaring voor recht kan vragen. Het primaire verzoek van de dochter zal daarom worden afgewezen.
Het hof zal ook het subsidiaire verzoek van de dochter afwijzen. Op grond van het hiervoor aangehaalde artikel 1:462 lid 1 BW is het mentorschap ten behoeve van de vader van rechtswege geëindigd [in] 2022, de datum waarop de vader is overleden. Hieruit volgt dat er op dit moment geen mentorschap meer bestaat. De dochter heeft naar het oordeel van het hof dan ook geen belang meer bij het ontslag van [de mentor] als mentor en de benoeming van een andere mentor.
5.4
In hetgeen naar voren is gebracht ziet het hof aanleiding om de kosten tussen partijen te compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de verzoeken in hoger beroep af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en K. Mans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.