ECLI:NL:GHARL:2023:4443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
21-000456-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte ter zake van poging tot doodslag, voorbereiding van moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, voorbereiding van moord en meermalen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 29 januari 2021, waarbij de verdachte [benadeelde 1] met een mes heeft gestoken, wat resulteerde in ernstig letsel. Daarnaast heeft hij [benadeelde 2] bedreigd met de dood en [benadeelde 3] meermalen bedreigd via WhatsApp-berichten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van het voorarrest. Tevens is de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden, waarbij de maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de psychische problematiek van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000456-22
Uitspraak d.d.: 23 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 januari 2022 met parketnummer 16-027467-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1973,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.R. van Ginneken, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest en met oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, welke dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd.
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 10.545,77 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is toegewezen tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en de teruggave aan de rechthebbende (verdachte) gelast van de overige in beslag genomen voorwerpen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot deels andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 29 januari 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [benadeelde 1] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te [plaats] , aan [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de(linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, te steken/te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 1] (met kracht)met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de (linkerzijde van de) buik, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 29 januari 2021 te [plaats] , ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de moord op [benadeelde 2] (art. 289 Sr), opzettelijk een (groot) mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij naar de woning van die [benadeelde 2] is gegaan en/of heeft geprobeerd die [benadeelde 2] te overtuigen om zijn, [benadeelde 2] , woning te verlaten en/of tegen die [benadeelde 2] heeft geschreeuwd "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te [plaats] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, (terwijl) hij, verdachte, een (groot) mes vasthield;
3.hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in de periode van 28 juli 2019 tot en met
25 augustus 2019 te [plaats] , (telkens) [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meerdere (WhatsApp)berichten naar die [benadeelde 3] te sturen met daarin de tekst
- (op 28 juli 2019 om 03:06 uur) "Weet je hoe ik naar mensen een bericht ga sturen nou dat ik de kogel midden in jullie gezicht terecht zal laten komen. Jullie hebben mij helemaal door laten draaien" en/of
- (op 28 juli 2019 om 03:41 uur) "Zojuist heb ik naar nog iemand geschreven dat ik de kogel niet in diens gezicht maar ik in het hart zal schieten" en/of
- (op 25 augustus 2019 om 20:31 uur), "Als je mij zo goed zou kennen dan zou je ook weten hoe rancuneus ik ben en dat ik niet zal rusten voordat ik wraak heb genomen. Ik schrijf je dit niet om je verdriet aan te doen maar om te vragen wat je probleem met mij is/was dat moet je zeggen en niemand in bescherming nemen want anders zul je veel verdriet hebben en niet zo'n beetje ook", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de poging tot doodslag op [benadeelde 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit de verklaring van die [benadeelde 1] blijkt dat daarbij sprake was van vol opzet van verdachte en niet van voorwaardelijk opzet.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, vrijspraak bepleit van het bestanddeel voorbedachte raad. Daarnaast is aangevoerd dat er geen sprake was van opzet van verdachte op de dood van
[benadeelde 1] , althans geen sprake van vol opzet. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Oordeel van het hof
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde, te weten de poging tot doodslag op [benadeelde 1] . Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte degene is geweest die [benadeelde 1] met een mes in de linkerzijde van de buik heeft gestoken. Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen dat hierbij sprake was van vol opzet van verdachte op de dood van die [benadeelde 1] . Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van vol opzet is vereist dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en het gevolg van zijn handelen heeft beoogd. Of dat gevolg daadwerkelijk intreedt, is niet van belang voor de bewezenverklaring van vol opzet. Het hof stelt op basis van het dossier vast dat verdachte uit was op de dood van [benadeelde 1] . Dit blijkt onder meer uit de verschillende getuigenverklaringen over de uitlatingen van verdachte voorafgaand aan het steekincident. Zo heeft verdachte tegen zijn [benadeelde 3] gezegd “Ik ga zo naar [winkelnaam] en ik ga zeven personen van jouw familie doodmaken”. Meer in het bijzonder acht het hof hierbij van belang de aanvullende verklaring van [benadeelde 1] . [benadeelde 1] heeft verklaard dat verdachte tegen hem in het Turks heeft gezegd: “Als hij (
het hof begrijpt: [benadeelde 2]) hem niet krijgt, dan krijg jij hem”, waarna verdachte [benadeelde 1] heeft gestoken. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat sprake zou zijn geweest van een ongeluk en dat hij geen opzet heeft gehad op het steken van [benadeelde 1] is niet aannemelijk geworden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1] , door hem met een mes in de buik te steken. Dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad acht het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, niet bewezen, zodat de verdachte van dat bestanddeel zal worden vrijgesproken.

Feit 2

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier blijkt dat verdachte van plan was [benadeelde 2] om het leven te brengen althans dat heeft willen voorbereiden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, vrijspraak bepleit van het onder 2 primair tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de aangifte van [benadeelde 2] onvoldoende wordt ondersteund, meer in het bijzonder het door verdachte naar buiten lokken van die [benadeelde 2] en het zwaaien met een mes. Verdachte had weliswaar een mes op zak toen hij aanbelde bij de woning, maar dit was niet gericht op het plegen van het gronddelict moord maar uit angst voor anderen. Dit is dan ook onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het vereiste misdadig doel als bedoeld in artikel 46 Sr te komen. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof net als de rechtbank als volgt (waar het hof de tekst van de rechtbank hierna aanvult of wijzigt, is de tekst niet cursief weergegeven):
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 29 januari 2021 tegen verschillende personen heeft gezegd dat hij van plan was aangever en/of familieleden van aangever te vermoorden. Verdachte is vervolgens op diezelfde dag met een mes naar de woning van aangever vertrokken. Hij heeft daar met een mes in zijn handen, dat voor aangever zichtbaar was, de
woorden ‘ik maak je dood’ tegen aangever geroepen. Hiermee heeft hij zich in niet mis te
verstane woorden uitgelaten over het doel van zijn bezoek. Dat het neersteken van [benadeelde 2]
het doel van zijn bezoek was, wordt daarna nog bevestigd door de woorden die hij tegen [benadeelde 1]
zegt na de confrontatie met [benadeelde 2] . Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het mes, in combinatie met de door verdachte geuite bewoordingen, naar hun uiterlijke
verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen die bestemd
zijn geweest tot de moord op [benadeelde 2] .
Het hof acht dan ook, met de rechtbank, het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen. Verdachte heeft de bedoeling gehad om [benadeelde 2] om het leven te brengen en hij heeft dit voorbereid door met een mes naar de woning van die [benadeelde 2] te gaan. Dat verdachte mogelijk als mede-oogmerk het mes op zak had om zich anderen van het lijf te houden of eventueel ook anderen wat aan te doen, maakt dit oordeel niet anders. Uit de uitlatingen van verdachte voorafgaand aan het steekincident, de zwaaiende bewegingen met het mes die zijn waargenomen door getuigen en de uitlatingen van verdachte bij het steekincident blijkt de intentie van verdachte jegens [benadeelde 2] .

Feit 3

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte van
[benadeelde 3] , de vertaling van de Whatsappberichten en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, het onder 3 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen zullen worden opgenomen in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen. Verdachte heeft het feit ook ter zitting van het hof bekend. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte en zijn raadsvrouw geen verweer strekkende tot vrijspraak heeft gevoerd.
Gelet op de inhoud van het dossier acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [benadeelde 3] meermalen gepleegd, heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair (impliciet subsidiair)
hij op
of omstreeks29 januari 2021 te [plaats]
,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] , opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven te beroven, die [benadeelde 1]
(met kracht
)met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep)in de
(linkerzijde van de
)buik,
althans in het bovenlichaam,heeft gestoken
/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op
of omstreeks29 januari 2021 te [plaats]
,ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de moord op [benadeelde 2] (art. 289 Sr), opzettelijk een
(groot
)mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad, terwijl hij naar de woning van die [benadeelde 2] is gegaan en
/ofheeft geprobeerd die [benadeelde 2] te overtuigen om zijn, [benadeelde 2] , woning te verlaten en
/oftegen die [benadeelde 2] heeft geschreeuwd "ik maak je dood".
althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard;
3.
hij op
een of meerderetijdstip
(pen
)gelegen in de periode van 28 juli 2019 tot en met 25 augustus 2019 te [plaats]
, (telkens
)[benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
een ofmeerdere
(WhatsApp
)berichten naar die [benadeelde 2] te sturen met daarin de tekst
- ( op 28 juli 2019 om 03:06 uur) "Weet je hoe ik naar mensen een bericht ga sturen nou dat ik de kogel midden in jullie gezicht terecht zal laten komen. Jullie hebben mij helemaal door laten draaien" en
/of
- ( op 28 juli 2019 om 03:41 uur) "Zojuist heb ik naar nog iemand geschreven dat ik de kogel niet in diens gezicht maar ik in het hart zal schieten" en
/of
- ( op 25 augustus 2019 om 20:31 uur), "Als je mij zo goed zou kennen dan zou je ook weten hoe rancuneus ik ben en dat ik niet zal rusten voordat ik wraak heb genomen. Ik schrijf je dit niet om je verdriet aan te doen maar om te vragen wat je probleem met mij is/was dat moet je zeggen en niemand in bescherming nemen want anders zul je veel verdriet hebben en niet zo'n beetje ook"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
voorbereiding van moord.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Om te bepalen of en in welke mate het bewezenverklaarde aan verdachte is toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op de pro Justitia rapportages opgemaakt door psychiater
J.C. Laheij op 18 augustus 2021 en door psycholoog R.A. Sterk op 27 juli 2021. Beide deskundigen hebben aanvullend verklaard ter terechtzitting van het hof van 9 mei 2023. Verdachte heeft (naar vermogen) meegewerkt aan het onderzoek naar aanleiding waarvan de hiervoor genoemde rapportages zijn opgesteld.
De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken, een depressieve stoornis eenmalige episode matig van ernst en een stoornis in het gebruik van cannabis, matig, in remissie in een gereguleerde omgeving. Ten tijde van het tenlastegelegde was er een toename van depressieve klachten waardoor verdachte zich sociaal meer terugtrok en meer op zichzelf aangewezen werd voor het toetsen en corrigeren van zijn gebrekkige zelfwaarneming, belevingen en gedachten. Hij probeerde de spanningen te reguleren met cannabisgebruik dat werd ingezet als zelfmedicatie. Het cannabisgebruik en het tegelijk niet innemen van voorgeschreven psychofarmaca leidde ook naar een toename van achterdocht, angsten, stemmingsklachten en impulsiviteit. De psychiater adviseert om het tenlastegelegde feit, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, van een stoornis in cannabisgebruik en van een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Ook op het moment van het tenlastegelegde was daarvan bij verdachte sprake. Deze problematiek brengt met zich mee dat hij emotioneel beperkt draagkrachtig is en dus moeilijk met verhoogde innerlijke onrust kan omgaan. Hij probeert de verhoogde innerlijke onrust te dempen met cannabis. Tevens ervaart hij een verlaagde stemming, waarbij hij verhoogd wantrouwend kan zijn. De psycholoog concludeert dat sprake was van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde, indien bewezen, verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof kan zich met de bevindingen uit voornoemde rapportages verenigen en neemt deze over en maakt ze tot de zijne. Het hof concludeert met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Gelet op de onderlinge samenhang van het onder 1 en 2 tenlastegelegde acht het hof verdachte voor beide feiten verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte is wel strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte in het geheel niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest en met oplegging van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook heeft de advocaat-generaal de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en met oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr en eventueel een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Het recidiverisico kan in dit kader voldoende worden verminderd en er is geen sprake van een risico op onttrekking, aangezien verdachte gemotiveerd is om zich te laten behandelen en hij bereid is zich aan alle voorwaarden te houden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof grondt zijn beslissing over de op te leggen straf en maatregel in het bijzonder op de hieronder weergegeven overwegingen.
Oplegging van gevangenisstraf
Verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1] , waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Met zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is ernstig gewond geraakt en de fysieke en psychische gevolgen zijn groot. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die in eerste aanleg is voorgelezen en de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting bij het hof. Daarnaast heeft verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het begaan van voorbereidingshandelingen van de moord op [benadeelde 2] . Uit de slachtofferverklaring die in eerste aanleg is voorgelezen blijkt dat deze gebeurtenis grote
impact heeft op die [benadeelde 2] en dat hij last heeft van de psychische gevolgen. Het hof rekent dit verdachte aan. Dergelijke feiten hebben voor de rechtsorde een zeer schokkend karakter. Verder heeft verdachte ongeveer een maand lang zijn [benadeelde 3] bedreigd op de bewezenverklaarde wijze. Dit heeft grote inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer, zoals gebleken is uit de slachtofferverklaring die in eerste aanleg is voorgelezen.
Het handelen van verdachte moet voor de drie slachtoffers en hun familie beangstigend zijn geweest. Bovendien versterken dergelijke feiten de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. Het hof is van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat – zoals nader gemotiveerd bij de strafbaarheid van verdachte – verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was en dat, naast een gevangenisstraf, tevens de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd.
Alles afwegende zal het hof aan de verdachte een straf opleggen die gelijk is aan de in eerste aanleg door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest.
Oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden
Wat betreft de door het openbaar ministerie gevorderde terbeschikkingstelling met voorwaarden stelt het hof voorop dat voor het opleggen van deze maatregel op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, 37a en 37b Sr in ieder geval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het strafbare feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot de in artikel 37a, eerste lid en onder 1, Sr nader vermelde specifieke misdrijven. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot kan de maatregel van terbeschikkingstelling enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines die de verdachte hebben onderzocht, waaronder een psychiater.
Wat betreft de in de onderhavige zaak opgemaakte gedragsdeskundige adviezen en het naar aanleiding daarvan opgemaakte reclasseringsadvies overweegt het hof het volgende.
De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken, een depressieve stoornis eenmalige episode matig van ernst en een stoornis in het gebruik van cannabis, matig, in remissie in een gereguleerde omgeving. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde, zoals hiervoor weergegeven. Ten aanzien van de risicoanalyse en prognose heeft de psychiater vastgesteld dat klinisch gezien het recidiverisico op agressie op de korte termijn als laag wordt ingeschat en dat verdachte niet primair op agressie is gericht. Op de langere duur kan bij nieuwe oplopende spanningen waarbij verdachte zich niet of onvoldoende gehoord voelt, het komen tot een nieuw agressie incident. Op de lange termijn wordt ondanks de reguliere zorg het risico op een geweldsincident alles bijeen als matig ingeschat. Het recidiverisico kan verlaagd worden door verdachte klinisch te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis, de depressieve stoornis en de stoornis in het cannabisgebruik. De psychiater stelt ook dat de behandeling niet te lang klinisch dient te zijn gezien de afhankelijke opstelling van verdachte en de kans op regressie. Bij terugkeer in de maatschappij is er, vanwege de kwetsbaarheid, een resocialisatietraject nodig met aandacht voor wonen, dagbesteding/werk en blijvende abstinentie. Uitgaande van de kwetsbaarheid van verdachte is stapsgewijs opbouwen van de autonomie te adviseren, aldus de psychiater. De psychiater adviseert om een dwingend juridisch kader op te leggen middels een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Mocht dit niet haalbaar zijn, dan ziet de psychiater opname op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) als bijzondere voorwaarde als alternatief. Het beveiligingsniveau op een FPA wordt ingeschat als toereikend.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken, van een stoornis in cannabisgebruik en van een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Het geheel overziend komen uit de HKT-R op alle indicatoren diverse risicofactoren naar voren en vanuit statistisch oogpunt wordt de kans op herhaling als laag tot matig verhoogd ingeschat. Wanneer de individuele en contextuele omstandigheden worden meegewogen, dan ontstaat het beeld van een emotioneel beperkt draagkrachtige man, bij wie sprake is van forse copingproblemen, die bij verhoogde innerlijke onrust emotioneel snel kan ontregelen. Dit alles brengt met zich mee dat met name vanuit het oogpunt van psychopathologie de kans op herhaling als matig verhoogd dient te worden ingeschat. De psycholoog acht behandeling geïndiceerd en heeft daarbij opgemerkt dat ambulante behandeling tot op heden onvoldoende resultaat heeft gehad. Gezien de aard en ernst van de geconstateerde psychische problematiek wordt een dergelijke kader te vrijblijvend geacht. De psycholoog acht dan ook een klinische setting aangewezen, waarbij geen sprake hoeft te zijn van een verhoogd beveiligingsniveau. Het betreft psychiatrische problematiek die goed in een reguliere ggz kliniek behandeld kan worden. Tot slot heeft de psycholoog opgemerkt dat het van belang is dat verdachte niet de mogelijkheid heeft om zich te onttrekken aan behandeling. Behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel is om deze reden niet aangewezen. Gezien de aard en ernst van de geconstateerde psychische problematiek en het feit dat een reguliere ggz setting als toereikend wordt ingeschat, wordt behandeling in het kader van een zorgmachtiging aangewezen geacht. Binnen dit kader kan betrokkene toereikend behandeld worden. Een verdergaand kader als de maatregel tbs wordt door de psycholoog niet nodig geacht.
Ter zitting in hoger beroep hebben de psychiater en de psycholoog verklaard dat zij nog steeds achter de conclusies in hun respectievelijke rapportages staan. Aanvullend heeft de psychiater verklaard dat het feit dat het in detentie goed gaat met verdachte past bij het beeld dat de deskundigen van verdachte hadden bij het gedragskundig onderzoek. Verdachte zal pas decompenseren als er moeilijkheden zijn. Het is van belang dat verdachte eerst klinisch wordt behandeld, waarna gekeken kan worden naar het resocialisatietraject. De psychiater acht een terbeschikkingstelling met voorwaarden op dit moment mogelijk. De psycholoog heeft aangegeven dat het positief is dat verdachte gemotiveerd lijkt te zijn. Verder heeft hij gewezen op het feit dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden meer waarborgen biedt dan het opleggen van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel.
In het maatregelrapport van 31 december 2021 heeft de reclassering positief geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden en aangegeven dat de reclassering het toezicht hierop kan uitoefenen. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als gemiddeld en acht een voorwaardelijke veroordeling waarbinnen de klinische behandeling een bijzondere voorwaarde is - wegens de ernst van het feit evenals vanwege het belang wat er wordt gezien in de behandeling en dat verdachte goed ingesteld moet blijven op medicatie - onvoldoende toereikend. De reclassering adviseert - met dadelijke uitvoerbaarheid - terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen met, kort gezegd, de volgende voorwaarden:
  • geen strafbaar feit plegen;
  • meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • meewerken aan time-out;
  • niet naar het buitenland;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • drugsverbod en alcoholverbod;
  • contactverbod;
  • locatieverbod (met elektronische monitoring);
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
In de aanvullende rapportage van 27 september 2022 heeft de reclassering aangegeven dat zij nog steeds achter de conclusies in het reclasseringsadvies staan. De reclassering ziet geen veranderingen in de leefgebieden, motivatie van betrokkene en risicofactoren die zouden rechtvaardigen om tot een ander advies te komen. Ter zitting in hoger beroep heeft de [reclasseringswerker] aanvullend verklaard dat een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel niet wordt gezien als passend, gelet op de rapportages van de deskundigen.
Het hof stelt, zoals hiervoor vermeld, vast dat er ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof acht het noodzakelijk dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Gelet op de inhoud van de rapportages, de negatieve medische verklaring bij de voorbereiding van een zorgmachtiging voor verdachte en de ernst van de feiten, is het hof van oordeel dat oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden is. Gelet op de rapportages en de ernst van de feiten, ziet het hof in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden te kiezen voor behandeling op basis van een voorwaardelijke straf. De ernst van de feiten laat geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel.
De bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2 zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Uit het voorgaande blijkt tevens dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat deze niet in duur is gemaximeerd.
Het hof zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen met uitzondering van de voorwaarde mee te werken aan een time-out, omdat oplegging van die voorwaarde, gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027, niet is toegestaan. Ook zal het hof, zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd, bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Anders dan de rechtbank, acht het hof het niet noodzakelijk om na de beëindiging van de terbeschikkingstelling nog een kader te scheppen waarbinnen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast. De terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt in dit geval een afdoende kader. Het hof zal daarom niet de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde onder 1 primair impliciet subsidiair is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven mes. Dit voorwerp behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Ten aanzien van de volgende inbeslaggenomen goederen, te weten een broek, een trui, een paar schoenen, een jas, een computer en twee telefoontoestellen, gelast het hof de teruggave aan verdachte.
Het hof heeft rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 35.595,20. Dit bedrag bestaat uit € 20.595,20 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.545,77. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep is daarnaast verzocht om toewijzing van de reiskosten van € 446,- gemaakt om de zitting bij het hof bij te wonen in het kader van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 30.410,33 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met de gevorderde reiskosten in hoger beroep van € 446,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de gevorderde schade aan de kleding, de ziekenhuisvergoeding, de psycholoog en de reiskosten voor de zitting in hoger beroep. De reiskosten in eerste aanleg dienen niet te worden toegewezen. De immateriële schade kan overeenkomstig de beslissing van de rechtbank worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze schade betreft de kleding, de reiskosten naar de zitting, de ziekenhuisvergoeding en de kosten van de psycholoog. Anders dan de rechtbank acht het hof de gevorderde ziektekosten voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat vanwege geldende polisvoorwaarden deze kosten niet werden gedekt door de zorg- of reisverzekering van de benadeelde partij. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering met betrekking tot de materiële schade tot na de melden bedrag zal worden toegewezen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde reiskosten in verband met het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris moet worden afgewezen, aangezien deze bij de rechter-commissaris (tot een forfaitair bedrag) vergoed is of had kunnen worden. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van
€ 184,87 aan materiële schade zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat deze kan worden gewaardeerd op een bedrag van € 10.000,-. [benadeelde 1] heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen overgehouden aan het handelen van verdachte. Gelet op vergelijkbare strafzaken acht het hof dit bedrag redelijk. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze. Daarnaast zal het hof de gevorderde reiskosten van € 446,00 voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep toewijzen in het kader van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 7.072,50. Dit bedrag bestaat uit
€ 4.572,50 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.072,50 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gestald dat de vordering voor de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair moet een schatting worden gemaakt van de schade van de benadeelde partij. De immateriële schade kan overeenkomstig de beslissing van de rechtbank worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze schade betreft de verlofuren die de benadeelde partij heeft opgenomen. Anders dan de rechtbank acht het hof de gevorderde verlofuren voldoende onderbouwd. Het hof zal de helft van de gevorderde verlofuren toewijzen, waarbij het bij het bepalen van de hoogte gebruik maakt van zijn schattingsbevoegdheid. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering met betrekking tot de materiële schade tot na de melden bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat deze kan worden gewaardeerd op een bedrag van € 1.500,-. Bij [benadeelde 2] is door de psycholoog PTSS vastgesteld en hij heeft aan het handelen van verdachte grote, met name psychische gevolgen overgehouden. Gelet op vergelijkbare strafzaken acht het hof dit bedrag redelijk. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 3.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade overeenkomstig de beslissing van de rechtbank kan worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat deze kan worden gewaardeerd op een bedrag van € 500,-. Bij [benadeelde 3] is angst ontstaan door de berichten die verdachte heeft verstuurd en de heftigheid daarvan. Gelet op vergelijkbare strafzaken acht het hof dit bedrag redelijk. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft het hof verzocht de gevorderde bedragen bij alle benadeelde partijen te verhogen met de inmiddels opgetreden inflatie. Het hof acht de beoordeling van deze nadere vordering een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partijen zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 45, 46, 57, 285, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte, en stelt daarbij de
voorwaardendat verdachte:
zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
4. zich zal laten opnemen in een nader te specificeren FPA/FPK/FPC, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct na de detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
5. zich onder behandeling zal laten stellen van een nader te specificeren ambulante zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
6. zal verblijven in een nader te specificeren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
7. verboden is alcohol en drugs te gebruiken en dat hij meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit verbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
8. verboden is contact te leggen of te laten leggen met
- [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1965;
- [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1981;
- [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1973,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
9. verboden is zich te bevinden in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. De elektronische monitoring zal ingaan op het moment dat verdachte mogelijkheden heeft om op (on)begeleid verlof te gaan. Voorafgaand zal ook het onderzoek naar de elektronische monitoring verricht worden;
10. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het mes (G2774506).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een broek (G2773349), een trui (G2773351), een paar schoenen (G2773350), een jas (G2774507), een computer (G2775494), twee telefoontoestellen (G2773392 en G2773386).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.410,33 (dertigduizend vierhonderdtien euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 20.410,33 (twintigduizend vierhonderdtien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 184,87 (honderdvierentachtig euro en zevenentachtig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 446,00 (vierhonderdzesenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.410,33 (dertigduizend vierhonderdtien euro en drieëndertig cent) bestaande uit
€ 20.410,33 (twintigduizend vierhonderdtien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 187 (honderdzevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.786,25 (drieduizend zevenhonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 2.286,25 (tweeduizend tweehonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.286,25 (tweeduizend tweehonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.786,25 (drieduizend zevenhonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 2.286,25 (tweeduizend tweehonderdzesentachtig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 augustus 2019.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. I.P.H.M. Severeijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 23 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.