In deze zaak gaat het om de beëindiging van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte tussen [appellant], die een bruin café exploiteerde, en [geïntimeerde]. [Appellant] huurde de ruimte sinds 1 oktober 2016, maar stopte in mei 2018 met de exploitatie en met het betalen van huur. De partijen zijn in geschil over de vraag of de huurovereenkomst per 1 juni 2018 is beëindigd en of [geïntimeerde] [appellant] € 15.000,- moet betalen in verband met deze beëindiging. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen, maar [appellant] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aanvullende bewijsvoering aangeboden om zijn stelling te onderbouwen dat de huurovereenkomst per 1 juni 2018 is geëindigd. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] in de gelegenheid moet worden gesteld om dit bewijs te leveren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de bewijslast bij [appellant] ligt en dat hij moet aantonen dat er een onvoorwaardelijke afspraak is gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.