Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
en afzonderlijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de gemeente van 16 januari 2023,
- het tussenarrest van 28 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van de gemeente met bezwaar tegen de wijziging van eis van [geïntimeerden] ,
- de beschikking op het bezwaar van de rolraadsheer van 7 maart 2023,
- de e-mail van [geïntimeerden] met nog een productie,
- een antwoord akte van [geïntimeerden] met producties.
De gemeente is niet meer in de gelegenheid gesteld om nog te reageren op de door [geïntimeerden] bij hun laatste akte overgelegde producties, maar uit wat hierna wordt overwogen volgt dat de gemeente daardoor niet in haar belangen is geschaad.
3.De kern van de zaak
Voor het geval zij de bindingseis toch niet mocht stellen voert zij (voorwaardelijk) aan dat zich na de behandeling van de zaak bij de kantonrechter nieuwe feiten hebben voorgedaan die zodanig ernstig zijn dat van haar niet verlangd kan worden dat zij een huurovereenkomst sluit met [geïntimeerden] voor de standplaats aan de [adres1] 10. Het gaat daarbij om een bedreiging door [geïntimeerde1] aan het adres van de gemeente - hij zou tegen een medewerker van een hulpverlenende instantie in zijn huidige woonplaats (de stichting Vizier) hebben gezegd dat hij naar het gemeentehuis van de gemeente zou gaan om daar mogelijk schietend naar binnen te gaan - en een onrechtmatige bezetting van de standplaats aan de [adres1] door [geïntimeerde2] .
4.De vaststaande feiten
De gemeente heeft daarop in een e-mail van 23 september 2023 aan [geïntimeerden] bevestigd dat zij interesse hadden voor die standplaats en heeft hun daarbij bericht: “
Zodra wij meer duidelijkheid hebben over de inschrijfprocedure dan zullen wij via de email informeren over de inschrijving. Dit zal naar verwachting 3 tot 4 weken zijn.”
vooruitlopend op de vaststelling van de Woonvisie en conform het beleidskader inzake woonwagenstandplaatsen, op 14 november 2022 te starten met de inschrijvingsprocedure voor de huur van de woonwagenstandplaats de [adres1] 10 te [plaats1] (…)”.
- de ouders van [geïntimeerde1] waren woonwagenbewoners -, heeft de kantonrechter de gemeente gelast om de inschrijving van [geïntimeerde1] in behandeling te nemen en hem mee te laten doen met de loting.
De gemeente heeft de loting na de uitspraak niet door laten gaan in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep.
5.De vorderingen in hoger beroep
1. Verzocht wordt de gemeente Tynaarlo te verbieden nog woonwagenstandplaatsen
6.6. De motivering van de beslissing in hoger beroep
De vorderingen van [geïntimeerden] zijn toewijsbaar wanneer voldoende aannemelijk is dat deze in een eventuele bodemprocedure door de bodemrechter zullen worden toegewezen.
de toewijzingsprocedure
Uit de stellingen van partijen volgt dat daarbij twee kernvragen voorliggen:
a. kon de gemeente aan de derde categorie als voorwaarde de bindingseis stellen; en
b. zo niet, hebben zich vanaf 15 december 2022 gebeurtenissen voorgedaan die met zich brengen dat van de gemeente niet meer kan worden gevergd dat zij aan [geïntimeerden] de standplaats toewijzen, ook als de uitkomst van de toewijzingsprocedure zou zijn dat die aan [geïntimeerden] toevalt?
Over de bindingseis overweegt de kantonrechter vervolgens, samengevat, dat die eis in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens de kantonrechter vloeit uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) voort dat op de overheid een positieve verplichting rust om de woonwagencultuur te beschermen. Het is daarom gerechtvaardigd dat de gemeente voor de toewijzing van de standplaats aan de [adres1] 10 een procedure voert waarbij woonwagenbewoners voorrang krijgen boven andere woningzoekenden en dat daarbij nog meer voorrang mag worden gegeven aan personen die (eerstegraads of tweedegraads) familiebanden hebben met de bewoners van de locatie waar de standplaats vrijkomt ( [adres1] 4 of 10). De kantonrechter leest in de regelingen waar de gemeente zich voor haar inschrijvingsprocedure op beroept - het Beleidskader [2] en de Wegwijzer [3] - echter niet dat in het kader van de bescherming van woonwagenbewoners ook bindingseisen kunnen worden gesteld. Die beleidsstukken gaan enkel uit van het afstammingsbeginsel, waarbinnen eventueel gradaties mogen worden aangebracht. Door toch bindingseisen te stellen is sprake van onevenwichtigheid tussen wat de gemeente met die eis wil bereiken en het belang van [geïntimeerden] . Daarmee wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden, aldus de kantonrechter.
de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen belangen”.
voor mensen met maatschappelijke en/of economische binding (maximaal 50% van de toe te wijzen woningen) aan een woonplaats of gemeente”. De toewijzingsprocedure in deze zaak berust echter niet op een (door de gemeenteraad vastgestelde) huisvestingsverordening.
een verantwoordelijkheid [is] van de eigenaar, meestal de woningcorporatie”. In dit geval is er weliswaar ook geen huisvestingsverordening, maar is de gemeente zelf eigenaar van de standplaats. Uit het voorbeeld volgt dus nog niet dat volgens de Wegwijzer de gemeente als eigenaar wel een bindingseis mag stellen zonder huisvestingsverordening.
concept woonvisie”. Daarin staat over het woonwagenbeleid dat “
in overeenstemming met het landelijk beleidskader de behoefte voor het aantal standplaatsen in kaart wordt gebracht” en dat onder lokale behoefte wordt verstaan “
mensen die tot de doelgroep woonwagenbewoners en afkomstig zijn uit de gemeente Tynaarlo, volgens het afstammingsbeginsel”. Dat onderzoek is er echter op gericht om te bepalen of “
het aantal standplaatsen moet worden uitgebreid”. En daarmee niet om te bepalen of een beschikbare standplaats ook moet worden toegewezen aan een woonwagenbewoner die in de gemeente Tynaarlo woont. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gekomen dat de lokale behoefte aan het aantal standplaatsen ook nog niet in kaart is gebracht.
Ook uit de “
concept woonvisie” volgt dus niet de mogelijkheid om in dit geval een bindingseis te stellen.
Ook het hof komt daarmee tot het (voorlopig) oordeel dat de bindingseis een niet-gerechtvaardigde inbreuk maakt op de vrije vestigingskeuze. Het hof zal er in dit kort geding dan ook vanuit gaan dat de gemeente met het opnemen van de bindingseis als extra voorwaarde bij de hantering van het afstammingsbeginsel, de grens van de haar toekomende beleidsvrijheid in dit geval heeft overschreden. Omdat de gemeente tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat [geïntimeerde1] wel voldoet aan het afstammingsbeginsel, had de gemeente [geïntimeerden] in beginsel dus moeten laten meedoen aan de toewijzingsprocedure.
In de uitgetypte gedeelten van het telefoongesprek worden door [geïntimeerde1] verschillende dreigementen geuit, waaronder het dreigement: “
Want dan ga ik er geen [het hof leest: heen] en dan komt er een schietpartij. Dan ben ik gewoon klaar. Dan ga ik er heen, dan komt er een schietpartij. Schiet ik er 1 gewoon kapot. Klaar.” Uit het voorgaande fragment kan worden afgeleid dat [geïntimeerde1] het hier heeft over de gemeente. Het dreigement wordt verderop in het gesprek in gelijksoortige bewoordingen nog enkele keren herhaald.
Wel hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat het hier ging om uitlatingen van [geïntimeerde1] die hij heeft gedaan in een stresssituatie, dat zij berustten op grootspraak en ten onrechte serieus zijn genomen door Vizier en de politie. Het was ook niet de bedoeling van [geïntimeerde1] dat de gemeente er kennis van zou nemen. Verder worden verschillende argumenten aangevoerd waarom geen sprake zou zijn van (rechtmatig verkregen bewijs van) het strafbare feit van bedreiging.