ECLI:NL:GHARL:2023:4345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.303.144/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk, verzuim en schadevergoeding in verbouwingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Aannemersbedrijf Afbouw B.V. tegen de uitspraak van de kantonrechter in een geschil over de verbouwing van de woning van de geïntimeerden. De geïntimeerden hebben Afbouw opdracht gegeven voor de verbouwing, maar hebben een deel van de rekeningen niet betaald, omdat zij van mening zijn dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. Afbouw heeft de kantonrechter ingeschakeld om betaling te vorderen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Afbouw recht had op betaling voor de uitgevoerde werkzaamheden, maar dat de werkzaamheden aan de draagconstructie ondermaats waren, waardoor de geïntimeerden recht hadden op schadevergoeding. Afbouw is het niet eens met dit oordeel en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat zij in verzuim was en dat de geïntimeerden geen recht hebben op schadevergoeding. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat Afbouw niet voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij bereid was om de ondeugdelijke draagconstructie te herstellen. Hierdoor is het verzuim ingetreden en hebben de geïntimeerden recht op schadevergoeding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van beide partijen af, met uitzondering van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden/Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.303.144
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland 8988323)
arrest van 23 mei 2023
in de zaak van
Aannemersbedrijf Afbouw B.V.,
die is gevestigd in Weesp,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen
Afbouw,
vertegenwoordigd door mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen

1.de heer [geïntimeerde1] en

2. mevrouw [geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen
[geïntimeerden]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. A.J.A Jansen te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 18 oktober 2022 heeft op 6 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Over dat proces-verbaal zijn per brief van
23 maart 2023 door de (opvolgend) advocaat van [geïntimeerden] opmerkingen gemaakt. Zo nodig komt het hof daarop in deze uitspraak nog terug.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerden] hebben Afbouw opdracht gegeven om hun huis te verbouwen. Afbouw heeft daarvoor rekeningen gestuurd aan [geïntimeerden] Voor een deel hebben [geïntimeerden] die rekeningen niet betaald, waarop Afbouw bij de kantonrechter betaling daarvan heeft gevorderd. [geïntimeerden] vinden dat zij niet hoeven te betalen, omdat Afbouw haar rekening pas had mogen sturen nadat de helft van de werkzaamheden klaar was en zo ver was het nog niet. Daarnaast heeft Afbouw haar werkzaamheden niet meer afgemaakt en dat wat Afbouw wel heeft (af)gemaakt is niet in orde, aldus [geïntimeerden] In het bijzonder geldt dat voor de door Afbouw gemaakte draagconstructie in de achterpui. [geïntimeerden] hebben die constructie laten herstellen door een andere aannemer en vinden dat de (extra) kosten daarvan voor rekening van Afbouw moeten komen. Afbouw is het daar niet mee eens. Zij vindt dat de draagconstructie niet gebrekkig was, maar dat zij in elk geval nog gelegenheid had moeten krijgen om deze zo nodig te herstellen. Daarom is er volgens Afbouw geen ruimte voor schadevergoeding.
2.2.
De kantonrechter heeft partijen over en weer (deels) gelijk gegeven. Hij heeft enerzijds geoordeeld dat Afbouw het gefactureerde bedrag in rekening mocht brengen bij [geïntimeerden] , maar anderzijds dat de werkzaamheden van Afbouw aan de achterpui ondermaats waren en dat [geïntimeerden] daarom aanspraak konden maken op schadevergoeding. Daarvoor was volgens de kantonrechter niet nodig dat Afbouw eerst nog een mogelijkheid kreeg om zelf te herstellen. Na verrekening van een en ander bleef er nog een door [geïntimeerden] te betalen bedrag van € 271,17 over.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep van Afbouw is dat de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en dat het afgewezen deel van haar eigen vorderingen alsnog wordt toegewezen. Daarbij komt Afbouw niet op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar aangebrachte draagconstructie ondeugdelijk is, zodat dat in dit hoger beroep vaststaat. Afbouw beperkt haar hoger beroep tot het oordeel dat zij in verzuim was en [geïntimeerden] daarom recht hebben op schadevergoeding, alsmede de daaruit voortvloeiende conclusies voor de vorderingen van Afbouw (de kosten van stempels en Abricon). De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerden] is dat het afgewezen deel van hun vorderingen alsnog wordt toegewezen.
2.4.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. De reden daarvoor is in de kern dat het hof het met de kantonrechter eens is dat de helft van de werkzaamheden door Afbouw zijn uitgevoerd, zodat Afbouw betaling van de met die stand van het werk corresponderende rekeningen mocht vragen. Ook is het hof het met de kantonrechter eens dat de werkzaamheden van Afbouw aan de draagconstructie ondermaats zijn en dat [geïntimeerden] niet (alsnog) Afbouw gelegenheid hoefden te geven om dit te herstellen. De overige posten die partijen over en weer aanvoeren missen voldoende onderbouwing, zodat het hof niet tot toewijzing daarvan komt. Het hof zal hierna uitleggen hoe tot deze oordelen wordt gekomen.

3.De feiten

3.1.
Voor de beoordeling in dit hoger beroep zijn de hierna genoemde vaststaande feiten van belang.
3.2.
Afbouw en [geïntimeerden] hebben een aannemingsovereenkomst gesloten ten behoeve van de verbouwing van de woning van [geïntimeerden] Als onderdeel van die verbouwing zou Afbouw een nieuwe pui in de achtergevel plaatsen. In dat kader moest onder andere een draagconstructie aangebracht worden.
3.3.
Afbouw heeft een offerte uitgebracht voor een aanneemsom van € 49.227,51 incl. btw. Na enige correspondentie zijn partijen uiteindelijk een (lagere) aanneemsom van € 41.081,73 incl. btw overeengekomen. Daarnaast hebben partijen een betalingsschema afgesproken dat de volgende betalingstermijnen kent:
Betalingstermijnen:
30% voor akkoord
20% voor aanvang
40% voor helft werkzaamheden
10% Bij oplevering.
3.4.
Direct nadat Afbouw de (naar in dit hoger beroep vaststaat: ondeugdelijke) draagconstructie op donderdag 12 november 2020 had aangebracht, hebben [geïntimeerden] hun bedenkingen en zorgen geuit bij Afbouw. In dat kader hebben [geïntimeerden] ook gevraagd om een (her)beoordeling door de constructeur van Afbouw. Die heeft de volgende ochtend (op 13 november 2020) ook plaatsgevonden door de heer [naam1] . In de middag daarna hebben [geïntimeerden] en Afbouw nog contact gehad. Afbouw is later diezelfde middag met haar gereedschap en materialen vertrokken.
3.5.
De maandag erop, 16 november 2020, hebben [geïntimeerden] per e-mail onder meer het volgende aan Afbouw geschreven:
Na het bezoek van de heer [naam1] heb ik later die middag nog telefonisch contact gehad. U zou de berekeningen opnieuw uitvoeren en dat u maandag (vandaag) in samenspraak met de heer [naam2] met een voorstel voor aanpassing te komen voor de huidige constructie welke niet toereikend is.
Helaas heb ik tot op heden van geen van u beiden een bericht ontvangen en heeft de Firma Afbouw zonder enig overleg zijn aanwezige gereedschap en materialen meegenomen en het werk blijkbaar volledig gestaakt. (…)
Ik verzoek u beide vriendelijk doch dringend morgen 17-11-2020 uiterlijk voor 12:00 uur een schriftelijk aanpassingsvoorstel te komen.
3.6.
Afbouw heeft daarop per e-mail van 17 november 2020, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
Rond 10:00 in de morgen vrijdag 13/11/2020 was de constructeur er en heb geconsenteerd dat de balk goed was en dat we door mochten alleen de balk moest nog in zicht blijven.
Mevrouw [geïntimeerde2] gaf nog steeds aan dat de balk niet goed was en dat ze voor haar eigen gevoel meer staal in moet (wat niet nodig is voor de constructie).
De werkzaamheden zijn niet gestaakt door ons maar door mevrouw [geïntimeerde2] en heb ook eerder (…) aangegeven dat we terug zouden komen (…) om de stalen balk te omkleden en de gevelbekleding achter af te maken. Daarop heeft mevrouw [geïntimeerde2] zelf mondeling gezegd geen probleem dan bel ik of de steiger langer kan blijven staan dus ik begrijp niet waaruit wordt opgemaakt dat wij zogezegd de werkzaamheden gestaakt hebben.
(…)
Hierbij nogmaals de berekening die opnieuw weer uitgerekend is en hoop dat ik de werkzaamheden van de stalen balk en de achtergevel af kan maken.
Ik denk wel persoonlijk dat we alleen dat afmaken en dat we voor de rest van de offerte geen werkzaamheden meer uitvoeren, omdat ik denk dat Meneer en Mevrouw [geïntimeerde2] geen vertrouwen meer heb in A.F. Bouw.
De factuur die ook open staat dat zijn de werkzaamheden die al uitgevoerd zijn en alleen nog de stalen balken de gevel achter die open staat tussen de 2 kozijnen in afmaken.
De werkzaamheden die laten vervallen zijn dan ook:
  • Stelpost herstel dak dij de voordeur 2000 euro ex btw 21%
  • geveloverstekken windveren vervangen 1981,55 euro ex btw 21%
  • optie egaline boven en beneden 4730,97 euro ex btw 21%
3.7.
Op 18 november 2020 laten [geïntimeerden] aan Afbouw weten dat zij zelf nog een constructeur hebben ingeschakeld om de constructie te laten beoordelen. Afbouw vraagt op 23 en 25 november 2020 per e-mail naar de stand van zaken daarvan, waarbij zij op
25 november onder andere schrijft:
Jullie hebben een constructeur in geschakeld om de berekening te maken dit is geen onafhankelijke, maar een zelfgekozen constructeur waar ik geen gegevens van heb, dus nogmaals geen onafhankelijke partij.
Wij zijn alle afspraken nagekomen en moesten binnen 1 werkdag een nieuwe berekening hebben dat hebben wij gedaan. We zijn nu meer dan een week verder en geen mail contact of belletje gehad van jullie over de gang van zaken van jullie constructeur/berekening.
Daarom wil ik nu een deadline opzetten van de betaling en de berekening van de constructeur.
Voor vrijdag 15:00 uur (vrijdag 27/11/2020) wil ik de constructieberekeningen binnen hebben, want nogmaals we zijn dan al meer dan een week verder zie mail van mevrouw [geïntimeerde2] 18/11/2020.
Ik ben gedwongen om met mijn advocaat te overleggen hoe ik dit op de juiste manier aanpak.
Daarbij heb ik met mijn advocaat gesproken over de betaling en die moet deze week (week 48) 12.359,81 euro incl 21 % btw van factuurnr: 20700058 voldaan worden.
Als de betaling niet aanstaande vrijdag (vrijdag 27/11/2020) voor 15:00 uur binnen is, dan ga ik de werkzaamheden opschorten.
Mocht het allemaal zover komen ,waar ik niet op hoop dan moet nog steeds de betaling gedaan worden van 12.359,81 euro incl. 21% btw van factuumr: 20700058 deze week (week 48) deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en zullen dan ook betaald moeten worden zie offerte: O.2020-09-196 offertedatum: 08-09-2020.
Als de betaling deze week (week 48 )n iet binnen is word het juridische uit handen gegeven en worden alle kosten die gemaakt worden aan advocaat kosten verhaald bij [geïntimeerde1] en Mevrouw [geïntimeerde2] .
3.8.
Op 8 december 2020 hebben [geïntimeerden] de door hun constructeur opgestelde rapportage aan Afbouw verstrekt waarin, kort gezegd, is opgetekend dat de aangebrachte draagconstructie niet voldoet en moet worden aangepast. [geïntimeerden] hebben onder
verwijzing naar dat rapport Afbouw aansprakelijk gesteld voor alle (herstel)kosten die veroorzaakt zijn door ondermaats werk van Afbouw.
3.9.
[geïntimeerden] hebben aan Afbouw aangeboden om een contra-expertise te laten uitvoeren. Dat heeft Afbouw op 17 december 2020 gedaan met inschakeling van Abricon. [geïntimeerden] hebben echter geweigerd om Afbouw zelf toegang te geven tot de woning om daarbij te kunnen zijn. Verder bleek op dat moment de draagconstructie van Afbouw al te zijn hersteld in die zin, dat er door een andere aannemer (aanvullende) constructiewerkzaamheden ter plaatse waren verricht. De door Afbouw aangebrachte constructie kon daarom niet meer beoordeeld worden door Abricon.

4.Het oordeel van het hof

Opmerking vooraf (grief 1 in incidenteel appel)
4.1.
Het door [geïntimeerden] gemaakte bezwaar tegen de feitenvaststelling behoeft geen verdere bespreking, nu het hof zelf de voor de beslissing in hoger beroep relevante feiten heeft vastgesteld., rekening houdend met genoemd bezwaar.
Het verzuim van Afbouw (grieven 1 en 3 in principaal appel en grieven 2 en 4 in incidenteel appel)
4.2.
De vraag die in deze zaak bij de beoordeling van het verzuim van Afbouw allereerst centraal staat, is of [geïntimeerden] uit de mededeling(en) van Afbouw hebben mogen afleiden dat Afbouw niet tot herstel van de ondeugdelijke draagconstructie bereid zou zijn. Daarvoor is niet alleen van belang wat Afbouw precies heeft gezegd of geschreven, maar ook in welke context dat moet worden gezien.
4.3.
Afbouw is een professionele partij die ervoor moet zorgen dat zij in haar communicatie naar haar opdrachtgevers duidelijk is. Dat geldt nog sterker als dat particulieren zijn, zoals [geïntimeerden] In de situatie die zich hier tussen partijen voordeed was dat zelfs nog extra belangrijk, omdat het ging om de draagconstructie (en daarmee de veiligheid) van de achtergevel van de woning van [geïntimeerden] Het was daarom aan Afbouw om, in reactie op de door [geïntimeerden] geuite bedenkingen en zorgen in heldere bewoordingen duidelijk te maken dat zij tot herstel bereid zou zijn als die bedenkingen en zorgen terecht zouden blijken.
4.4.
Dat heeft Afbouw niet gedaan. Integendeel: uit de e-mail die zij heeft gestuurd in reactie op de e-mail waarmee [geïntimeerden] hun zorgen over de draagconstructie hebben geuit en waarin zij aandringen op toezending van een aanpassingsvoorstel, zoals dat door de heer [naam1] en Afbouw was toegezegd (zie hiervoor onder 3.6) blijkt niet van een voornemen om nog een aanpassingsvoorstel te doen, maar juist en in plaats daarvan dat Afbouw het niet nodig vindt de stalen balk te vervangen en dat zij alleen de verdere werkzaamheden daaraan (het omkleden ervan) af wil maken. Daarnaast geeft Afbouw in deze e-mail direct aan dat zij denkt dat [geïntimeerden] geen vertrouwen meer in haar hebben. Om die reden stelt Afbouw voor om de verdere werkzaamheden, buiten de stalen balk, er maar bij te laten. Afbouw had op dat moment ook haar materialen en gereedschappen uit de woning gehaald. Het is tegen die achtergrond alleszins invoelbaar dat [geïntimeerden] op dat moment ernstige twijfels hadden respectievelijk konden hebben over wat Afbouw nog van plan was te gaan doen aan de draagconstructie, voor zover die ondeugdelijk zou zijn. Omdat Afbouw niet voldoende duidelijk heeft gezegd dat zij de draagconstructie zo nodig zou herstellen, konden en mochten [geïntimeerden] uit die e-mail in redelijkheid afleiden dat Afbouw dat (dus) niet van plan was. Ook kon van [geïntimeerden] gegeven die stand van zaken redelijkerwijs niet meer gevergd worden dat zij Afbouw formeel in gebreke zouden stellen, en evenmin dat zij Afbouw alsnog in de gelegenheid zouden stellen om de draagconstructie te herstellen. Dat Afbouw later nog heeft geïnformeerd naar de status van de second opinion die [geïntimeerden] lieten uitvoeren waar het betreft de constructieberekeningen, maakt het voorgaande niet anders, te minder nu Afbouw in de mail waarmee zij daarnaar informeert alvast voorsorteert op de resultaten van de second opinion door aan te geven dat de door [geïntimeerden] ingeschakelde constructeur geen onafhankelijke partij zou zijn. Daaruit blijkt evenmin van een duidelijke bereidheid van Afbouw om de resultaten van de second opinion te accepteren (en zo nodig op basis daarvan te herstellen). Voor zover het verzuim van Afbouw op dat moment nog niet ingetreden was, is het met die e-mail in elk geval ingetreden.
4.5.
Kortom, gelet op de hoedanigheid van partijen, de aard van de tekortkoming en de onduidelijkheid die Afbouw in haar e-mails heeft laten bestaan over haar bereidheid om de draagconstructie te herstellen, konden en mochten [geïntimeerden] uit de e-mails in combinatie met het uitblijven van het aangekondigde voorstel tot aanpassing van de constructie afleiden dat die bereidheid er niet was. Het verzuim was daarom al ingetreden en een ingebrekestelling was daarvoor dus niet (meer) nodig. Of [geïntimeerden] al dan niet een ingebrekestelling hebben verstuurd, doet dus niet meer ter zake. Dat kon tegen de achtergrond van voornoemde omstandigheden ook niet meer van [geïntimeerden] worden gevergd. Omdat het verzuim al was ingetreden voordat [geïntimeerden] hun zogenoemde omzettingsverklaring uitbrachten, heeft die verklaring ten aanzien van de (herstel)werkzaamheden aan de draagconstructie het beoogde effect. Dat betekent dat het hoger beroep van Afbouw niet slaagt voor zover dat ziet op haar verzuim en wat daarmee samenhangt (waaronder de vergoeding van kosten voor stempels en Abricon).
4.6.
In het incidenteel appel stellen [geïntimeerden] nog aan de orde dat Afbouw ook ten aanzien van andere (herstel)werkzaamheden tekortgeschoten is – waarbij zij verwijzen naar het rapport van BV Bouwpartners – en dat Afbouw ter zake in verzuim zou zijn. Dat baseren zij in de kern op de hiervoor beschreven gang van zaken. Dat rechtvaardigt die conclusie echter niet. De (vermeende) tekortkomingen waarop [geïntimeerden] hier doelen, zijn immers pas benoemd in het rapport van BV Bouwpartners dat eerst op 8 december aan Afbouw is gestuurd. Aan de daaraan voorafgaande mailwisseling die alleen op de draagconstructie zag kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat Afbouw niet bereid zou zijn geweest eventuele andere gebreken te herstellen. Dat [geïntimeerden] als gevolg van de communicatie over de draagconstructie ook op andere vlakken weinig vertrouwen meer hadden in Afbouw mag zo zijn, maar dat is nog niet genoeg om het verzuim van Afbouw ook voor die andere gebreken vast te kunnen stellen. Voor de overige (gestelde) gebreken hadden [geïntimeerden] dus een ingebrekestelling moeten sturen, maar dat hebben zij niet gedaan. Daardoor is Afbouw ten aanzien van die gebreken niet in verzuim geraakt. Het hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt in zoverre dus niet.
De hoogte van de schade (grief 2 in het principaal appel en grieven 3 en 7 in incidenteel appel)
4.7.
De schade die Afbouw aan [geïntimeerden] moet vergoeden is door de kantonrechter op € 9.483,62 begroot. Zowel Afbouw als [geïntimeerden] komen daartegen in het geweer. Volgens Afbouw houdt een specifiek deel daarvan, te weten € 3.437,60, geen verband met de draagconstructie. Volgens [geïntimeerden] is het begrote bedrag te laag, omdat zij uiteindelijk meer hebben betaald aan herstelkosten, te weten € 12.899,-.
4.8.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] hun aanspraak op vervangende schadevergoeding relateren aan álle door BV Bouwpartners genoemde gebreken. Zoals hiervoor al is overwogen is Afbouw echter niet in verzuim ten aanzien van andere gebreken dan de draagconstructie. Dat betekent dat de aanspraak van [geïntimeerden] op vervangende schadevergoeding een bedrag beloopt dat gelijk is aan de financiële waarde die kan worden toegekend aan de (omgezette) verbintenis tot het aanbrengen van een draagconstructie die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Het hof stelt deze waarde in redelijkheid vast op het bedrag dat [geïntimeerden] hebben moeten uitgeven voor het alsnog aanbrengen van een draagconstructie met een voldoende breedte (en daarmee oplegging).
4.9.
Dat betekent dat het hof Afbouw volgt in haar betoog dat de kosten voor het vervangen van het kozijn, die onderdeel uitmaken van het door de kantonrechter begrote bedrag, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook [geïntimeerden] zelf geven aan dat deze kosten verband houden met een andere (gestelde) tekortkoming van Afbouw, namelijk een te groot uitgezaagd gat in de achtergevel. Zoals hiervoor al is overwogen kan het verzuim van Afbouw op dat punt niet worden vastgesteld, zodat die herstelkosten niet als schadevergoeding op Afbouw verhaald kunnen worden.
4.10.
Uit de door [geïntimeerden] overgelegde factuur blijkt verder dat de daadwerkelijke kosten van het alsnog aanbrengen van een deugdelijke draagconstructie inderdaad hoger waren dan door kantonrechter begroot. Dat die kosten buitensporig hoog zouden zijn zoals Afbouw zegt, is door Afbouw niet onderbouwd. [geïntimeerden] krijgen op dit onderdeel dus gelijk.
4.11.
Een en ander betekent echter nog niet dat de uitkomst van deze procedure per saldo anders wordt. Op de factuur staat namelijk ook “levering en plaatsing nieuw kozijn” vermeld, zodat de schadevergoeding niet één op één op het factuurbedrag kan worden gesteld. De kosten ten aanzien van het kozijn zijn echter niet uitgesplitst op de factuur. Het hof gebruikt daarom de geraamde kosten voor die werkzaamheden als aanknopingspunt voor de kosten die zien op het kozijn. Die kosten zullen in mindering moeten worden gebracht op het totale factuurbedrag. Het hof begroot aan de hand daarvan de kosten voor het alsnog aanbrengen van een deugdelijke draagconstructie, en daarmee de schade voor [geïntimeerden] , per saldo op hetzelfde bedrag als de kantonrechter heeft gedaan. Dat leidt dus niet tot een andere uitkomst voor partijen. Het hoger beroep van partijen slaagt daarom niet op dit onderdeel en ook niet voor zover het daarop voortbouwt.
De kosten van containers en steiger (grieven 5 en 6 in incidenteel appel)
4.12.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] hun vordering tot betaling van de kosten van containers en een steiger onvoldoende hebben onderbouwd. Zij hebben volstaan met een verwijzing naar hun eigen stellingen in eerste aanleg. Daarbij hebben zij niet duidelijk gemaakt wat de kantonrechter nu precies verkeerd heeft gezien en ook niet waarom het hof tot een andere beslissing zou moeten komen. Ook op dit punt slaagt het hoger beroep niet.
Onverschuldigde betaling (grief 8 in incidenteel appel)
4.13.
[geïntimeerden] hebben enkele facturen van Afbouw ontvangen en betaald conform het overeengekomen termijnschema. Achteraf is gebleken dat de eerste factuur is gebaseerd op een percentage van de oorspronkelijke aanneemsom in plaats van de uiteindelijke (lagere) prijs voor het werk. [geïntimeerden] vinden, naar het hof begrijpt, dat zij het verschil tussen wat zij daadwerkelijk hebben betaald en wat zij op basis van de overeengekomen (lagere) prijs als eerste termijn hadden moeten betalen niet verschuldigd zijn. Dat standpunt komt er op neer dat wat nog niet gefactureerd mag worden (bijvoorbeeld volgens een termijnschema) ook nog niet verschuldigd is. Een afgesproken moment van factureren betekent echter als uitgangspunt niet meer dan dat de schuldeiser vóór dat moment nog geen betaling kan afdwingen. Dat wil dus niet zeggen dat dat deel ook (nog) niet verschuldigd is. Dat partijen iets anders hebben willen afspreken met het termijnschema, is niet door [geïntimeerden] gesteld en blijkt ook nergens uit. Dat Afbouw een hogere factuur heeft gestuurd dan zij op basis van de overeenkomst mocht doen, maakt dus nog niet dat de betaling daarop voor dat hogere deel onverschuldigd is gedaan: er is dan alleen meer betaald dan op dat moment afgedwongen had kunnen worden. Dat zou nog anders zijn als [geïntimeerden] uiteindelijk meer betaald zouden hebben dan de overeengekomen prijs, maar ook dat hebben [geïntimeerden] niet aangevoerd.
De factuur voor 40% van de prijs (grief 12 in incidenteel appel)
4.14.
In geschil is of de helft van de werkzaamheden klaar waren, zodat Afbouw haar factuur voor 40% van de prijs mocht sturen. Met de kantonrechter, en anders dan [geïntimeerden] aanvoeren, is het hof van oordeel dat met de helft van de werkzaamheden zal zijn gedoeld op de waarde van de verrichte werkzaamheden. Het gaat immers om een voorwaarde voor het kunnen factureren van delen van de aanneemsom. Die voorwaarde is (alleen al om die reden) logischerwijs gerelateerd aan de waarde van de uitgevoerde werkzaamheden en niet zo zeer (of zelfs juist niet) aan het enkele ‘aantal werkzaamheden’ geheel los van aard, omvang en waarde daarvan. Dat de termijn desondanks gekoppeld was aan de, zo door [geïntimeerden] genoemde, ‘werkproductie’ en niet aan de waarde van die productie is dus niet aannemelijk en hebben [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd. De door hen aangehaalde e-mail van Afbouw biedt voor hun lezing in elk geval onvoldoende grond.
De kosten van Afbouw in het kader van de contra-expertise (grief 13 in incidenteel appel)
4.15.
Anders dan [geïntimeerden] stellen, kon ook in de gegeven omstandigheden wel van hen verwacht worden dat zij Afbouw toe zouden laten om bij de contra-expertise aanwezig te zijn. Ook op dit punt slaagt hun hoger beroep dus niet.
De overige grieven in principaal en incidenteel appel (grieven 4, 5, 6 en 7 in principaal appel en grieven 9, 10, 11, 14 en 15 in incidenteel appel)
4.16.
De nog resterende bezwaren bouwen voort op wat hiervoor al is besproken en hebben geen zelfstandige betekenis. Zij slagen om die reden niet.
De conclusie
4.17.
Zowel het hoger beroep van Afbouw als dat van [geïntimeerden] slaagt niet. Het vonnis wordt daarom bekrachtigd en partijen worden elk in de kosten van het door henzelf ingestelde hoger beroep veroordeeld. Dat betekent dat Afbouw een bedrag van € 772,- aan griffierecht en € 2.366,- aan salaris advocaat (2 punten in appeltarief II) aan [geïntimeerden] moet betalen en dat [geïntimeerden] aan Afbouw een bedrag van € 1.531,- (de helft van 2 punten in appeltarief III) aan salaris advocaat aan Afbouw moet betalen. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat ook een veroordeling tot betaling van de nakosten [1] .
4.18.
Omdat [geïntimeerden] daarom hebben gevraagd, zal de veroordeling tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat deze ook ten uitvoer kan worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 7 juli 2021;
in het principaal hoger beroep:
- veroordeelt Afbouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 772,- aan griffierecht en € 2.366 voor salaris advocaat, te betalen binnen 14 dagen na vandaag en, als niet op tijd wordt betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag waarop betaald wordt;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep:
- veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Afbouw vastgesteld op € 1.531,- voor salaris advocaat;
en voorts in zowel het principaal en incidenteel hoger beroep:
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, M.M.A Wind en P. van Eijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853