ECLI:NL:GHARL:2023:4302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
200.323.754/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder in hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder in een procedure die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van een minderjarig kind. De appellant, handelend onder de naam [naam1] en in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de vader, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 25 november 2022 de ondertoezichtstelling van het minderjarige kind heeft uitgesproken. De vader en de moeder zijn de ouders van het kind, dat in 2020 is geboren. De moeder heeft het ouderlijk gezag over het kind, terwijl de vader onder bewind is gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet de formele procespartij is, aangezien de bewindvoerder een besloten vennootschap is en niet de appellant zelf. De advocaat van de appellant heeft verklaard dat de keuze om het hoger beroep in te dienen door uitsluitend de bewindvoerder een bewuste keuze was, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling van het kind niet onder de rechtsvorderingen valt waarbij de bewindvoerder kan optreden. Dit betekent dat de bewindvoerder niet kan worden ontvangen in het hoger beroep, omdat de procedure betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van het minderjarige kind van de onderbewindgestelde.

Uiteindelijk heeft het hof de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, waarmee de beschikking van de kinderrechter in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van de bewindvoerder en de rechten van de onderbewindgestelde in zaken die betrekking hebben op minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.754/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 28825)
beschikking van 16 mei 2023
inzake
[appellant](appellant), handelend onder de naam [naam1] in de hoedanigheid
van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel(de GI),
gevestigd te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 25 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 21 februari 2023;
- een journaalbericht van mr. Kaya van 22 maart 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad met bijlage(n);
- een e-mailbericht van de moeder van 24 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2023 plaatsgevonden. Namens de appellant is mr. Kaya verschenen, die de zitting via een digitale beeldbelverbinding heeft bijgewoond. Namens de raad is [naam2] verschenen. Namens de GI is [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Op 10 december 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de vader wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Als bewindvoerder is benoemd [naam1] B.V. te [plaats1] .
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de termijn van één jaar, tot 25 november 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Appellant is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 november 2022. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de appellant niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal appellant niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Hiertoe overweegt het hof het volgende. Het beroep is ingesteld door [appellant] , met daarbij de vermelding dat deze handelt onder de naam [naam1] en in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de vader. Los van het feit dat de formele bewindvoerder van de vader niet [appellant] is, maar de besloten vennootschap [naam1] B.V., is kennelijk bedoeld dat de bewindvoerder de formele procespartij is. De advocaat heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de keuze om het hoger beroep in te laten dienen door uitsluitend de bewindvoerder, en dus niet (mede) door de vader, een bewuste keuze is geweest, nu het een wettelijke verplichting is dat de bewindvoerder als procespartij optreedt. Het hof volgt de advocaat hierin niet. De onderbewindstelling van de vader ziet op zijn (toekomstige) goederen (artikel 1:431 lid 1 BW en de in 3.2 genoemde beschikking). De bewindvoerder vertegenwoordigt de onderbewindgestelde ten aanzien van rechtsvorderingen waarbij onderbewindgestelde goederen betrokken zijn (artikel 1:441 lid 1 BW). Procedures als de onderhavige, die zien op een ondertoezichtstelling van een minderjarig kind van de onderbewindgestelde, vallen daar, anders dan appellant stelt, niet onder. Dit betekent dat appellant niet kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, I.A. Vermeulen en E.F. Groot, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.