ECLI:NL:GHARL:2023:4296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
21-004523-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rechtmatigheid van politieoptreden bij aanhouding en weigering medewerking aan bloedonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van wederspannigheid en het weigeren medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. De feiten vonden plaats op 19 juni 2021, toen de verdachte werd aangehouden na een positieve blaas- en speekseltest. Tijdens de aanhouding verzette hij zich door zijn spieren aan te spannen, wat leidde tot een gewelddadige aanhouding door de politie. Het hof oordeelde dat de agenten rechtmatig hebben gehandeld en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof weigerde toepassing van het rechterlijk pardon, omdat de ernst van de feiten dit niet rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit en rechtmatigheid in politieoptreden, vooral in situaties van verzet tegen ambtenaren in functie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004523-22
Uitspraak d.d.: 16 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2022 met het parketnummer 18-166694-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een geldboete van € 500,00, te betalen in termijnen;
  • ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, te betalen in vijf termijn van elk € 100,00 euro per maand;
  • ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd en het hof tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te [pleegplaats 1] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (personen)auto (Peugeot Partner, voorzien van het kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , zich met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaar/ambtenaren, [hoofdagent 1] , hoofagent bij de Eenheid Noord-Nederland en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, immers heeft hij, verdachte, tijdens zijn aanhouding meerdere malen zijn spieren aanspannen waardoor de aanhouding werd bemoeilijkt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Daartoe heeft zij aangevoerd dat – zakelijk weergegeven – verdachte de agenten voldoende aanleiding heeft gegeven om hem aan te houden. Daarnaast dient ‘verzet’ in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ruim uitgelegd te worden en valt ook passief verzet hieronder. In geval van verdachte was hiervan sprake doordat hij tijdens zijn aanhouding zijn spieren stijf hield waardoor het voor de agenten bemoeilijkt werd om hem aan te houden. Artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) en Artikel 25 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) zijn in onderhavige zaak niet aan de orde, omdat er geen sprake was van onmiddellijk gevaar. Iemand die te veel alcohol heeft genuttigd, heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarom was er voor de agenten geen aanleiding om verdachte naar het station te brengen toen hij dat vroeg.
Dat verdachte op het politiebureau het bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek heeft geweigerd, blijkt uit het dossier. Verdachte is herhaaldelijk gevorderd mee te werken aan het bloedonderzoek. Tevens zijn hem de gevolgen van een dergelijke weigering medegedeeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde feit heeft zij aangevoerd dat de politie op grond van artikel 3 Politiewet en artikel 25 Ambtsinstructie de zorgplicht had om verdachte in dit geval naar het station te brengen, omdat verdachte onder invloed was en hij niet kon gaan rijden. Hierdoor is de politie tekortgeschoten in de zorgtaak ten opzichte van verdachte en het verkeer, waardoor de aanhouding onrechtmatig is.
Ook de aanhouding is niet conform de regels verlopen. Verdachte heeft medewerking verleend aan de blaas- en speekseltest. Vervolgens werd hij aangehouden en moest hij op straat zijn zakken leeghalen waarbij zijn fouillering op de motorkap werd gelegd. Verdachte vertrouwde het niet en wilde met de camera van zijn telefoon vastleggen wat er van hem afgenomen werd. De politie zag hierin reden om verdachte hardhandig en met geweld te boeien. Hier heeft verdachte tot de dag van vandaag fysiek last van. De reactie van de verbalisanten was daarmee volstrekt buitenproportioneel. De reactie van verdachte daarop, het zich strakhouden, is daarbij te zien als niet meewerken, en niet als verzet. Verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijgesproken te worden.
Wat betreft het onder 1 tenlastegelegde feit heeft verdachte bij de politie een overtuigende verklaring afgelegd over de gang van zaken. Hij heeft blijk gegeven de vordering niet te hebben opgemerkt en dat hij zich ook niet bewust was van de consequenties bij het weigeren daarvan. Voor een veroordeling wegens weigering is nodig dat vast staat dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij verplicht was mee te werken. Om te kunnen beoordelen of het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij verplicht was mee te werken, moet in een proces-verbaal worden uitgewerkt hoe de vordering in zijn werk is gegaan. De verbalisanten hebben alleen volstaan met het noemen dat de vraag is gesteld of de vordering is gedaan. Dit is niet voldoende. Gelet op het voorgaande wordt verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. [1]
Op 19 juni 2021 zagen verbalisanten [hoofdagent 2] en [hoofdagent 1] verdachte met zijn voertuig [weg] op rijden richting [pleegplaats 2] . Zij gaven verdachte een stopteken en zagen dat verdachte zijn voertuig stopte langs de [hoofdweg] ( [weg] ). Verdachte is vervolgens onderworpen aan een blaas- en speekseltest. Op beide testen werd een positief resultaat aangegeven. Verbalisanten hoorden dat verdachte op dat moment verbaal agressief werd. Verdachte is vervolgens aangehouden. Tijdens de aanhouding verzette verdachte zich tegen zijn aanhouding. Verbalisanten waren hierdoor genoodzaakt om met meer dan geringe betekenis de verdachte te fixeren, controleren en te boeien. Zij voelden dat verdachte tijdens zijn aanhouding meerdere malen zijn spieren aanspande zodat de aanhouding werd bemoeilijkt. Verdachte is vervolgens ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie overgebracht naar het arrestantencomplex in [pleegplaats 1] . [2]
Ook verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren ter plaatse gekomen. Er is getracht verdachte aan te houden op verdenking van rijden onder invloed van drugs en alcohol. Zij zagen en merkten dat verdachte de regie in handen wilde houden. Verdachte wilde een foto maken van zijn fouillering, terwijl duidelijk werd aangegeven dat verdachte was aangehouden en geen foto met zijn mobiel mocht maken. Zij pakten verdachte vast om hem in de transportboeien te zetten waarop zij voelden dat verdachte niet mee werkte bij zijn aanhouding en dat hij dit deed door zijn armen strak bij zijn lichaam te houden. Vervolgens hebben verbalisanten met enige kracht verdachte naar de grond gewerkt en hem geboeid. [3]
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte volgt dat de verbalisanten [hoofdagent 2] en [hoofdagent 1] op grond van artikel 7, derde lid, Politiewet ter afwending van onmiddellijk dreigend gevaar de kleding van verdachte afgetast hebben. De feiten en omstandigheden voor gevaar van de veiligheid waren aanwezig omdat verdachte onder invloed van alcohol en verdovende middelen was, alsmede verbaal agressief was. [4]
Naar aanleiding van de positieve alcohol- en speekseltest is door hulpofficier van justitie [hulpofficier] op 19 juni 2021 te [pleegplaats 1] verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij verdachte is medegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. Verdachte gaf geen gehoor aan dit bevel. [5]
Tijdens de voorgeleiding van verdachte verklaarde hij: ‘Ik vind het wel goed zo, bekijk het maar.’ Verbalisant [hulpofficier] merkt hierbij op dat verdachte weigerde te voldoen aan de herhaaldelijke vordering om mee te werken aan een bloedonderzoek met betrekking tot zijn drugs- en/of alcoholgebruik. Verbalisant [hulpofficier] heeft verdachte de gevolgen hiervan medegedeeld, maar hij bleef bij zijn mening. [6]
Verbalisanten [hoofdagent 2] en [hoofdagent 1] verklaren dat verdachte door hulpofficier van justitie [hulpofficier] werd gevorderd/bevolen om mee te werken aan de bloedproef. Verdachte weigerde zijn medewerking voor het bloedonderzoek. Verbalisanten hoorden de hulpofficier van justitie viermaal aan verdachte vragen of hij ging meewerken aan het bloedonderzoek. Zij hoorden verdachte hierop luid en duidelijk antwoorden: ‘Nee, succes, succes, succes.’ [7]
Tijdens het verhoor bij de politie verklaarde verdachte dat hij bij zijn aanhouding bleef staan en zich stijf hield. [8] Op de vraag waarom hij de bloedproef weigerde verklaarde hij: ‘Weet ik eigenlijk niet. Het kwam denk ik door dat autoritaire van die collega. Ik werd toen een beetje dwars.’ [9]
Het hof overweegt als volgt.
Rechtmatigheid
De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 3 Politiewet en artikel 25 Ambtsinstructie en hierbij aangevoerd dat de politie niet conform deze voorschriften heeft gehandeld.
Artikel 25, eerste lid, Ambtsinstructie luidt als volgt:

De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte onder invloed was van zowel alcohol als verdovende middelen. Omdat verdachte zijn auto niet kon en mocht besturen heeft hij de agenten verzocht om hem naar het dichtstbijzijnde station te brengen. De agenten hebben hierop geantwoord dat dit niet mogelijk is. Het hof is van oordeel dat de agenten door op deze wijze te handelen niet onrechtmatig hebben gehandeld. Er is namelijk niet gebleken dat er sprake was van een
onmiddellijkgevaar voor verdachte zelf dan wel anderen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de aanhouding niet volgens de regels is verlopen en dat de reactie van de verbalisanten buitenproportioneel is geweest.
De Hoge Raad stelt met betrekking tot het bestanddeel 'ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening' dat daarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in artikel 180 Sr. Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken. [10]
Het hof is op grond van hetgeen uit het dossier en op het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen van oordeel dat het optreden van de opsporingsambtenaren in de onderhavige zaak in verhouding stond met het verzet dat is uitgeoefend door de verdachte ten tijde van zijn aanhouding. Uit de processen-verbaal van bevindingen volgt op welke momenten de verbalisanten geweld hebben toegepast tegen verdachte. Het toegepaste geweld door de verbalisanten was daarbij een reactie op het verzet. Het hof acht daarbij het toegepaste geweld noodzakelijk en proportioneel gezien de manier waarop verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding en zijn gedrag dat daaraan voorafging.
Wederspannigheid
De volgende vraag die voorligt, is of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als verzet in de zin van artikel 180 Sr. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is.
Het hof stelt voorop dat verzet of bedreiging met geweld een bestanddeel vormt van het delict wederspannigheid. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt het volgende. Verzet betreft het weerstreven van de ondernomen ambtshandeling en openbaart zich door geweld of bedreiging met geweld. Het betreft een feitelijk, handtastelijk optreden van de verdachte dat de voltooiing van de werkzaamheid van de ambtenaar fysiek onmogelijk maakt. Het bestanddeel ‘geweld’ dient daarbij ruim opgevat te worden.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte niet meewerkte bij zijn aanhouding door bij zijn aanhouding meerdere malen zijn spieren aan te spannen dan wel door zijn armen strak bij zijn lichaam te houden. Ook verdachte heeft verklaard dat hij zijn spieren stijf heeft gehouden en dat hij een beetje dwars is geweest. Het hof is van oordeel dat het aanspannen van de spieren een fysieke reactie is, gericht op het onmogelijk maken van de rechtmatige uitoefening van de werkzaamheden door de politieambtenaar.
Weigeren medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij niet heeft meegekregen dat hem bevolen is om mee te werken aan een bloedonderzoek. Het hof is van oordeel dat uit het dossier volgt dat verdachte wel degelijk op een niet mis te verstane wijze is bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte weigerde te voldoen aan de herhaaldelijke vordering om mee te werken aan een bloedonderzoek. Verbalisant heeft hem de gevolgen hiervan medegedeeld en dat het weigeren daarvan een misdrijf oplevert, maar dit bracht verdachte niet tot andere gedachten. Bovendien is aan verdachte tijdens zijn verhoor gevraagd waarom hij niet meewerkte aan de bloedproef waarop hij verklaarde dat hij het niet weet. Hieruit leidt het hof af dat verdachte op de hoogte was van zijn weigering om niet mee te werken aan het bloedonderzoek.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is er naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Het hof verwerpt derhalve het door de raadsvrouw gevoerde verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 juni 2021 te [pleegplaats 1] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (personen)auto (Peugeot Partner, voorzien van het kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op 19 juni 2021 te [pleegplaats 2] , gemeente [gemeente] , zich met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaar/ambtenaren, [hoofdagent 1] , hoofagent bij de Eenheid Noord-Nederland en [hoofdagent 2] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, immers heeft hij, verdachte, tijdens zijn aanhouding zijn spieren aangespannen waardoor de aanhouding werd bemoeilijkt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van de verdediging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te betalen in termijnen, en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, verzocht te volstaan met een schuldverklaring zonder oplegging van straf. Deze zaak heeft voor verachte zowel fysieke als mentale gevolgen gehad. Daarnaast heeft het hem veel geld gekost om zijn rijbewijs terug te krijgen, geld dat hij niet kon missen. Hierdoor zal het betalen van een geldboete een te zware straf voor hem zijn.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 19 juni 2021 schuldig gemaakt aan wederspannigheid en het weigeren medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek nadat een voorlopig ademonderzoek en speekseltest tot de verdenking hebben geleid dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol en middelen. Door zo te handelen heeft verdachte het bevoegd gezag ondermijnd. Daarnaast heeft hij door zijn weigering verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld in welke mate sprake is geweest van alcohol- en middelengebruik en in welke mate hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder voor soortgelijke feiten. Dit betreffen echter oude feiten waardoor in zoverre geen justitiële antecedenten aanwezig zijn die voor het hof een rol spelen bij het vaststellen van de op te leggen straf.
Verder volgt uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat het rijbewijs van verdachte als gevolg van de onderhavige zaak zes maanden is ingehouden.
Ten slotte heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting bij het hof zijn gebleken. Verdachte ervaart vanwege de onderhavige zaak negatieve fysieke en financiële gevolgen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, zal het hof verdachte, mede gelet op de ter terechtzitting gebleken financiële omstandigheden van verdachte, veroordelen tot het betalen van een geldboete van € 500,00. Het hof zal bepalen dat die boete mag worden voldaan in tien termijnen van elk € 50,00 per maand. Daarnaast wordt verdachte de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. Daarvan zal het hof drie maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat verdachte zijn rijbewijs niet opnieuw zal kwijtraken, tenzij hij zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
In hetgeen de raadvrouw verder naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding te komen tot een andere straf(modaliteit) of toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr. Het rechterlijk pardon als bedoeld in artikel 9a Sr is voornamelijk bedoeld voor zaken van ‘geringe ernst’ waarin strafoplegging gelet op de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan en die eerst na aanvang van het onderzoek op terechtzitting bekend zijn geworden niet meer als opportuun is te beschouwen. In het bijzonder gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan in onderhavige zaak naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 57 en 180 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, district Fryslân, basisteam Noordoost-Fryslân, met dossiernummer PL0100-2021165582 en (digitaal) doorgenummerd van pagina 1 tot en met 40.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 29-30.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 31.
4.Het proces-verbaal aanhouding verdachte, p. 18.
5.Het proces-verbaal rijden onder invloed, p. 6-10.
6.Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding, p. 20-21
7.Het proces-verbaal (in)vordering rijbewijs, p. 14-15.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 25.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 28.
10.HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1569.