ECLI:NL:GHARL:2023:4270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
21-001599-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en onrechtmatige observatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1977, was veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had op 15 mei 2020 een motorrijtuig bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 60 uren geëist, evenals de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto. Het hof heeft de inzet van een peilbaken door de politie beoordeeld en geoordeeld dat dit geen onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte opleverde. De verdachte had aangevoerd dat de observatie onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat de politie voldoende wettelijke grondslag had voor de plaatsing van het peilbaken. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens werd de auto van de verdachte verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001599-21
Uitspraak d.d.: 17 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2021 met parketnummer 96-182185-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.D. Rijnsburger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis d.d. 22 maart 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens heeft de politierechter beslist tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van verdachte.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te [pleegplaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Door de politie is een peilbaken onder de auto van verdachte geplaatst, naar aanleiding van het vermoeden dat verdachte in zijn auto reed. Uit het dossier blijkt echter niet naar aanleiding van welk concreet vermoeden tot plaatsing van het peilbaken is overgegaan. Verdachte is naar eigen zeggen sinds de aankoop van het betreffende voertuig meermalen door de politie staande gehouden waarbij de politie kon constateren dat verdachte niet zelf reed. Tegen die achtergrond heeft het er de schijn van dat de politie gericht onderzoek naar de persoon van verdachte deed. Daarom had in dit geval duidelijker moeten worden geverbaliseerd waarop het vermoeden was gebaseerd dat aanleiding gaf tot plaatsing van het peilbaken. Plaatsing van het peilbaken levert in dit geval stelselmatig observatie op, waarvoor een machtiging van de officier van justitie is vereist. Nu de politie slechts op grond van artikel 3 Politiewet 2012 tot plaatsing van het peilbaken is overgegaan, is derhalve sprake van een onrechtmatige inbreuk op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het onherstelbare vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Nu het dossier voorts geen ander bewijs bevat, dient verdachte van het tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 november 2015 wordt verdachtes rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen ongeldig verklaard vanwege alcoholmisbruik. Wanneer verdachte op 7 december 2019 een auto op zijn naam laat stellen en door verbalisanten met wisselende regelmaat bij de woning van verdachte een auto wordt waargenomen, ontstaat bij de politie het vermoeden dat verdachte zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet. Met toestemming van de hulpofficier van justitie, wordt op 14 mei 2020 op grond van artikel 3 Politiewet 2012 door de politie een peilbaken geplaatst onder de auto van verdachte. Op 15 mei 2020 wordt door het peilbaken een melding gegeven. Als de politie, via de online applicatie van het peilbaken, live meekijkt, wordt geconstateerd dat het op de auto van verdachte geplaatste peilbaken zich verplaatst. Bij de controle die meteen daarop wordt uitgevoerd, blijkt dat verdachte als bestuurder van de auto optreedt.
Het hof overweegt als volgt.
Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, kunnen onrechtmatig zijn indien zij in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 Politiewet 2012 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, daarvoor voldoende legitimatie biedt. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd, naar aanleiding van omstandigheden waaruit redelijkerwijs een verhoogde kans op strafbare feiten kan worden afgeleid (vgl. HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2050 en HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338).
Het hof is van oordeel dat, met de informatie die door plaatsing van het peilbaken op de auto van verdachte is verworven, niet een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van verdachte. Uit het dossier blijkt dat er op de auto van verdachte een peilbaken is geplaatst waarmee geen locatiegegevens van het desbetreffende voertuig worden opgeslagen. Het peilbaken geeft voorts alleen meldingen als het zich verplaatst en dit kan alleen live worden waargenomen op de bij het baken behorende applicatie. Voorts blijkt uit het dossier dat het peilbaken slechts kortstondig, te weten twee dagen, ten aanzien van het voertuig van verdachte in gebruik is geweest. Verdachte is een dag na plaatsing van het peilbaken aangehouden, nadat er een melding bij de politie was binnengekomen dat de auto zich verplaatste. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat met de plaatsing van dit baken een stelselmatig onderzoek gericht op de persoon van verdachte werd verricht. Het was slechts bedoeld ter signalering en om in het kader van de inzet van controlebevoegdheden te kunnen constateren dat het voertuig in beweging kwam. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de inzet van het peilbaken slechts een relatief beperkte inbreuk op het recht op eerbiediging van privéleven betreft, zodat artikel 3 van de Politiewet 2012 daarvoor een voldoende wettelijke grondslag biedt.
Hoewel de politie de aanleiding tot plaatsing van het peilbaken in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2020 en het aanvullende proces-verbaal d.d. 6 februari 2023 summier heeft beschreven - er wordt louter benoemd dat er sprake was van een aanname dat verdachte van de auto gebruik maakte omdat die auto soms bij de woning van verdachte stond en soms weg was - is het hof van oordeel dat de politie, gelet op de hierboven vastgestelde omstandigheden, bevoegd was om over te gaan tot plaatsing van het peilbaken. Verdachte heeft daar nog tegenover gesteld dat zijn auto tussen het moment van aankoop daarvan en zijn staandehouding op 15 mei 2020 meermalen door de politie langs de kant is gezet zonder dat werd geconstateerd dat hij als bestuurder optrad. Het dossier biedt voor die stelling echter geen aanknopingspunten en verdachte heeft die bewering ook niet op andere wijze - bij voorbeeld door getuigenverklaringen - doen ondersteunen zodat het hof daaraan geen doorslaggevende betekenis toekent.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, en acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2020 te [pleegplaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straatnaam] , als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, nu verdachte zijn leven heeft gebeterd en recent niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 15 mei 2020 een auto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, niet nageleefd, en het belang van de verkeersveiligheid veronachtzaamd.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2023, is verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. De eerder door de rechter opgelegde taakstraf en gevangenisstraffen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden weer soortgelijke misdrijven te plegen en daarmee zichzelf en zijn medeweggebruikers aan onnodig gevaar bloot te stellen.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen door verdachte en zijn raadsman ter zitting in hoger beroep is aangevoerd. Daaruit blijkt dat verdachte sinds zijn aanhouding een aantal stappen in de goede richting heeft gezet. Zo is hij niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Verder heeft verdachte een eenmanszaak opgericht en is hij druk bezig met het aflossen van zijn schulden, waarvoor hij hulp heeft gezocht.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Hieruit volgt dat voor rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs een oriëntatiepunt van twee weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft te gelden.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat niet volstaan kan worden met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Gelet op voornoemde LOVS-oriëntatiepunten en het feit dat sprake is van veelvuldige recidive ligt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede. Daarbij merkt het hof op dat verdachte onverzekerd gebruik heeft gemaakt van een motorvoertuig en, alleen al vanwege de potentieel grote financiële consequenties, van geluk mag spreken dat hij niet bij een ongeval betrokken is geraakt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name in de recente positieve ontwikkelingen in combinatie met het feit dat hij als ZZP’er volledig in zijn eigen inkomen moet voorzien, echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden.

Beslag

Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven auto. De auto behoort aan verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 personenauto [kenteken] (omschrijving: merk: Volkswagen, chassisnummer: [X] , bouwjaar 2000).
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 17 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.