ECLI:NL:GHARL:2023:425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.317.997
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen machtiging gesloten jeugdhulp voor jeugdige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om een jeugdige, hier aangeduid als [verzoeker], die in hoger beroep is gegaan tegen een machtiging voor gesloten jeugdhulp. De kinderrechter had op 5 augustus 2022 een machtiging verleend voor uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie, die geldig was tot 5 augustus 2023. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de machtiging niet in duur beperkt. Het hof oordeelt dat de kinderrechter terecht de machtiging heeft verleend, gezien de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [verzoeker]. De jeugdige heeft een verleden van uithuisplaatsingen en traumatische ervaringen, wat heeft geleid tot hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. Het hof concludeert dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp onttrekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn zorgen geuit over zijn huidige verblijfplaats en de verleidingen van drugs, maar het hof oordeelt dat een terugkeer naar zijn moeder op dit moment niet verantwoord is. De machtiging blijft in stand tot 5 augustus 2023, zodat [verzoeker] de benodigde hulp kan blijven ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.317.997/01, 200.317.997/02 en 200.318.515/01
(zaaknummers rechtbank Gelderland 406996, 406877 en 409945)
beschikking van 17 januari 2023
in de zaak van
[verzoeker],
verblijvende in [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.E. Kremer in Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
gevestigd in Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informanten zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de kinderrechter), van 5 augustus 2022 (zaaknummers rechtbank 406996 en 406877) en van 25 oktober 2022 (zaaknummer rechtbank 409945). De beschikking van 5 augustus 2022 wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Zaak 200.917.997/01 en 200.917.997/02
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 26 oktober 2022;
  • het verweerschrift met producties;
Zaak 200.918.515
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 7 november 2022;
  • een journaalbericht van mr. Kremer van 24 november 2022 met producties;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op plaatsgevonden op 13 december 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] met zijn advocaat;
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 2006. De GI heeft sinds 11 juni 2021 de voogdij over [verzoeker] .
3.2
In de beschikking van 1 augustus 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend om [verzoeker] op te nemen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, voor de duur van vier weken.
3.3
Sinds augustus 2022 verblijft [verzoeker] bij [naam1] in [verblijfplaats] . [verzoeker] woont sinds 23 november 2022 op de (gesloten) groep ‘ [naam2] ’.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verleend om [verzoeker] op te nemen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, van 5 augustus 2022 tot 5 augustus 2023.
4.2
[verzoeker] komt in hoger beroep. [verzoeker] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI voor ten aanzien van de overige tijdsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te verkorten.
4.3
De GI voert verweer in hoger beroep.
4.4
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [verzoeker] de verzoeken in de zaken 200.317.997/02 (verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking) en 200.318.515/01 (verzoek tot vernietiging van de beschikking van 25 oktober 2022) ingetrokken. Het hof hoeft over deze verzoeken dus niet meer te beslissen.
4.5
[verzoeker] verzoekt het hof – voor zover in hoger beroep nog relevant – om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI, voor wat betreft de nog resterende tijdsduur waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, af te wijzen of de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te verkorten.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
[verzoeker] is ontvankelijk in zijn hoger beroep op grond van artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw).
Machtiging gesloten jeugdhulp
5.2
De kinderrechter kan een machtiging verlenen om de jeugdige op te nemen in een gesloten accommodatie. De kinderrechter kan die machtiging alleen verlenen als:
onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en
de opname noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken (artikel 6.1.3 Jw).
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging gesloten jeugdhulp terecht heeft verleend. Het hof is ook van oordeel dat die machtiging niet in duur verkort moet worden. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter na eigen onderzoek over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
[verzoeker] heeft al heel veel nare dingen meegemaakt in zijn leven. [verzoeker] is op jonge leeftijd uithuisgeplaatst en heeft toen in pleeggezinnen gewoond. Daarna is [verzoeker] weer bij zijn moeder gaan wonen en later bij zijn vader. Sinds hij in 2017 opnieuw uit huis is geplaatst, heeft [verzoeker] op veel verschillende plekken gewoond. Voorafgaand aan de plaatsing in [verblijfplaats] heeft hij van mei 2020 tot augustus 2022 in een gezinshuis in Spanje gewoond.
Het contact tussen [verzoeker] en zijn ouders is in de loop der jaren niet stabiel geweest. [verzoeker] heeft met beide ouders gedurende langere perioden geen contact gehad. Dat blijkt uit de stukken die in deze procedure zijn overgelegd.
5.5
Uit die stukken blijkt ook dat [verzoeker] traumatische ervaringen heeft opgedaan. [verzoeker] heeft veel onveiligheid en verlies meegemaakt, hij is getuige geweest van huiselijk geweld en heeft ervaringen met seksueel misbruik. Als gevolg daarvan heeft [verzoeker] ernstige hechtingsproblematiek en onvoldoende vertrouwen in anderen.
uit deze gevoelens met ongewenst en opstandig gedrag dat hij vaak moeilijk zelf kan reguleren. Hij heeft de neiging om zichzelf en zijn omgeving ernstig te verwaarlozen en anderen op afstand te houden met afwijzend gedrag. [verzoeker] heeft door zijn verleden een opvoedingsklimaat nodig met veel herhaling, uitleg, bevestiging en structuur. Dat is allemaal niet (onderbouwd) weersproken.
5.6
[verzoeker] heeft aan het hof verteld dat hij bang is dat hij door zijn verblijf bij [naam1] zal afglijden. [verzoeker] heeft toegelicht dat bij [naam1] veel drugs worden gebruikt en dat hij ook vanuit of in de gesloten setting makkelijk drugs kan kopen van anderen. Daarnaast zegt [verzoeker] dat hij zich bij [naam2] ‘doodverveelt’.
In de gesloten setting heeft hij weinig mogelijkheden om te sporten en speelt hij soms hele dagen op de Playstation. Het liefst wil [verzoeker] bij zijn moeder gaan wonen. Dit plan heeft hij bedacht toen hij in oktober 2022 wegliep van zijn groep en een paar dagen bij de moeder verbleef. [verzoeker] wil zich bij zijn moeder focussen op een (koks)opleiding en een baantje zoeken.
5.7
Het hof stelt vast dat de situatie van [verzoeker] allesbehalve stabiel is. Ook nadat [verzoeker] in oktober 2022 bij de moeder was, is er veel gebeurd. [verzoeker] is in november 2022 opnieuw weggelopen van de besloten woongroep waar hij toen verbleef ( [naam3] ). [verzoeker] is aangehouden in een supermarkt met een vuurwapen op zak. [verzoeker] is opgepakt en in voorlopige hechtenis genomen. Op 23 november 2022 heeft de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis geschorst. Eén van de voorwaarden van die schorsing is dat [verzoeker] meewerkt aan een plaatsing in de gesloten setting. Sindsdien is [verzoeker] overgeplaatst naar de gesloten groep [naam2] .
5.8
In het licht van de recente gebeurtenissen en het verleden van [verzoeker] vindt het hof het niet verantwoord dat [verzoeker] bij de moeder gaat wonen. [verzoeker] heeft, zowel in de besloten als in de gesloten setting, moeite om van drugs af te blijven en hij denkt dat dat bij zijn moeder niet zo zal zijn. Het hof merkt echter op dat drugs buiten het terrein van [naam1] nog veel makkelijker te krijgen zijn. Hetzelfde geldt voor contact met verkeerde en/of criminele mensen. Als [verzoeker] bij de moeder gaat wonen, moet hij nog veel meer verleidingen weerstaan dan in de gesloten setting. Het hof denkt dat [verzoeker] daarvoor nog niet sterk genoeg in zijn schoenen staat. Het is [verzoeker] immers de afgelopen tijd bij [naam1] ook niet gelukt om weg te blijven bij verkeerde contacten. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder benadrukt dat zij het beste wil voor [verzoeker] en dat zij in beginsel wil dat hij bij haar komt wonen, maar dat zij zich ook afvraagt of dat haalbaar is, mede gezien de recente forse strafrechtelijke verdenking en het gegeven dat [verzoeker] soms wegloopt.
5.9
Het hof is daarom van oordeel dat de machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk is wegens de opgroei- en opvoedingsproblemen van [verzoeker] . Het hof is ook van oordeel dat de machtiging noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp onttrekt. [verzoeker] is immers al vaak weggelopen van woongroepen. Het hof heeft vastgesteld dat een gedragsdeskundige (de GZ-psycholoog [naam4] ) op 27 juli 2022 met [verzoeker] heeft gesproken en op diezelfde datum een instemmingsverklaring heeft afgegeven, zoals voorgeschreven in artikel 6.1.2 lid 6 Jw.
5.1
Het hof is daarnaast van oordeel dat de machtiging gesloten jeugdhulp niet in duur verkort moet worden. Het hof verwacht niet, mede gelet op wat de voogd tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, dat [verzoeker] voor 5 augustus 2023 stabiel genoeg is om zonder machtiging verder te gaan.
Bovendien staat [verzoeker] nu op de wachtlijst voor EMDR-therapie en zal het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie binnenkort een zogenoemd ‘mono-psychologisch onderzoek’ afnemen bij [verzoeker] . Deze trajecten zullen in de komende periode gaan lopen en vervolgens moeten de uitkomsten daarvan worden afgewacht.
5.11
Tijdens de zitting heeft het hof gezien en gehoord dat er ook positieve ontwikkelingen zijn. [verzoeker] heeft weer contact met zijn beide ouders. Daarnaast hebben de ouders ook goed contact met elkaar en met de GI. De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat zij – net als iedereen – het beste wil voor [verzoeker] hoewel zij nog niet precies weet wat dat concreet moet inhouden. Ook de GI denkt actief na over mogelijkheden, mede met het oog op de naderende meerderjarigheid van [verzoeker] (hij wordt 18 jaar in mei 2024). Het hof is van oordeel dat het voorlopig het beste voor [verzoeker] is dat de machtiging gesloten jeugdhulp in stand blijft tot 5 augustus 2023. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 5 augustus 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier, en is op 17 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.