ECLI:NL:GHARL:2023:4238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.313.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van de man op de eenvoudige gemeenschap of op de vrouw; natuurlijke verbintenis; onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de verdeling van de woning tussen hem en de vrouw is vastgesteld. De man en de vrouw hebben samengewoond en zijn samen eigenaar van de woning. De man heeft een deel van de koopsom van de grond betaald en vraagt nu om vergoeding van dit bedrag uit de opbrengst van de woning. De rechtbank heeft de verdeling deels vastgesteld en de vordering van de man tot terugbetaling van het door hem betaalde bedrag afgewezen. De woning is verkocht voor € 650.000, wat resulteerde in een netto-opbrengst van € 265.540,34. De man stelt dat hij recht heeft op vergoeding van € 69.763,24, maar het hof oordeelt dat hij geen recht heeft op vergoeding door de gemeenschap. De vrouw heeft aangevoerd dat er een natuurlijke verbintenis bestaat en dat er een andersluidende overeenkomst is, waaruit blijkt dat de man geen recht heeft op terugbetaling. Het hof laat de vrouw toe om bewijs te leveren van deze overeenkomst. De vordering van de man tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van de vrouw wordt afgewezen, omdat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld door de verkoop van de woning niet te versnellen. Het hof houdt verdere beslissingen aan en zal getuigen horen over de gestelde overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.203
zaaknummer rechtbank Gelderland 385426
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. F. Boor
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. G.S. Ebbeng

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 6 april 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 27 juni 2022
  • de memorie van grieven met wijziging en vermeerdering van eis
  • de memorie van antwoord
  • de akte en antwoordakte

2.De kern van de zaak

2.1.
De man en de vrouw hebben samengewoond in de woning aan [adres] in [woonplaats2] (hierna: de woning). Zij zijn samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning. De man heeft van de koopsom van de grond en de bijkomende kosten van € 150.523,22 een deel groot € 69.763,24 betaald. De rest van de koop-aanneemsom van de woning hebben partijen samen betaald met een hypothecaire geldlening, in hoofdsom oorspronkelijk groot € 395.000.
2.2.
De man heeft de rechtbank gevraagd de wijze van verdeling van de woning te gelasten en te bepalen dat partijen de woning verkopen en dat uit de opbrengst eerst de schuld uit de hypothecaire geldlening van partijen wordt afgelost, daarna aan de man € 69.763,24 wordt betaald en het bedrag of de schuld die dan resteert door partijen samen wordt gedeeld of gedragen. De man vraagt de rechtbank ook nog de vrouw te veroordelen kosten van herstel van waterschade aan de man te vergoeden en aan hem een camera af te geven.
2.3.
De vrouw heeft in reconventie de rechtbank gevraagd de woning aan haar toe te delen en de man te veroordelen tot afgifte van bepaalde goederen en vergoeding van schade aan goederen van partijen samen of de vrouw.
2.4.
De rechtbank heeft de verdeling deels vastgesteld en deels de wijze van verdeling van de woning gelast en alle andere vorderingen, waaronder de vordering van de man tot terugbetaling van € 69.763,24 afgewezen. De woning is op 5 augustus 2022 verkocht aan een derde voor € 650.000; de levering heeft op 30 september 2022 plaatsgehad. De netto-opbrengst (na aftrek van de kosten en de aflossing van de schuld uit hypothecaire geldlening) is € 265.540,34.
2.5
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat het hof zal bepalen dat uit de opbrengst van de woning na aflossing van de hypothecaire geldlening aan de man € 69.763,24 wordt voldaan dan wel dat de vrouw wordt veroordeeld de helft daarvan of € 34.881,62 aan de man te betalen. Verder vraagt de man het hof de vrouw te veroordelen aan hem € 3.325,27 te betalen (helft aflossingen op de schuld uit hypothecaire geldlening minus wat de vrouw al heeft betaald) en een bedrag van € 12.500 als schadevergoeding omdat door toedoen van de vrouw de woning voor € 25.000 minder is verkocht dan de getaxeerde waarde.

3.Het oordeel van het hof

vergoeding € 69.763,24
3.1.
De woning heeft toebehoord aan de man en de vrouw samen, ieder voor de helft (artikel 3:166 lid 1 en 2 BW). Voor die woning is op 30 september 2022 de verkoopopbrengst in de plaats getreden. Ook die verkoopopbrengst behoort aan de man en de vrouw samen toe (artikel 3:167 BW). Zij hebben met die verkoopopbrengst de schuld uit hypothecaire geldlening die zij samen moesten dragen afgelost. De resterende opbrengst is van hen samen; er is sprake van een zogeheten eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW).
recht van vergoeding op de gemeenschap?
3.2.
Tot een eenvoudige gemeenschap behoren – anders dan tot een (ontbonden) huwelijksgemeenschap (artikel 1:94 lid 7 BW en artikel 3:192 BW) – geen schulden die op de gemeenschap kunnen worden verhaald. Wel kan sprake zijn van voor rekening van de gemeenschap komende schulden. Te denken valt dan aan schulden die zijn ontstaan uit handelingen die een deelgenoot bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap heeft verricht (artikel 3:172 BW). De schuld om de koopsom voor de grond waarop de woning is gebouwd te betalen is geen schuld als bedoeld in artikel 3:172 BW. [1] Zou dat wel het geval zijn dan zou die schuld niet kunnen worden verhaald op de eenvoudige gemeenschap, maar zou de man daarvoor een regresvordering krijgen op de vrouw. De slotsom is dat de man geen recht heeft op vergoeding door de gemeenschap en zijn vordering niet op de woning kan verhalen.
3.3
Het hof acht het wel denkbaar dat de man door te spreken van een vergoeding op de gemeenschap heeft bedoeld uit te drukken dat het door hem betaalde bedrag van € 69.763,24 uit de opbrengst van de gemeenschappelijke woning moeten worden betaald en dat hij geen recht op vergoeding heeft voor zover de opbrengst na aflossing van de schuld uit de hypothecaire geldlening ontoereikend is. De man zegt dat met zoveel woorden in zijn memorie van grieven onder 20:
“Als de woning een onderwaarde had gehad had [appellant] geen recht op vergoeding van zijn investering gehad.”Omdat de restant netto-opbrengst hoger is dan het bedrag dat de man terugvraagt, doet deze situatie zich in dit geval niet voor.
recht van vergoeding op de vrouw?
3.4.
De volgende vraag is dan of de man een recht op vergoeding heeft op de vrouw. Die vergoeding is dan de helft van het bedrag dat hij heeft betaald of € 34.881,62. De man voert daarvoor verschillende grondslagen aan: ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), een regresvordering vanwege artikel 6:10 lid 1 BW en de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De vrouw verweert zich. Zij voert aan dat partijen hebben afgesproken dat de man het door hem betaalde bedrag niet vergoed krijgt; zij voert ook aan dat de man door die betaling heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis.
artikel 6:10 BW
3.5
De man en de vrouw hebben samen de grond gekocht en daarop samen een woning laten bouwen. De koopsom voor de grond (met bijkomende kosten) van € 150.523,98 is voor een deel van € 80.759,98 betaald met geld uit de hypothecaire lening en voor een deel van € 69.763,24 door de man. Partijen hebben de aanneemsom samen betaald met geld uit de hypothecaire lening.
3.6
De man stelt dat de schuld tot betaling van de koopsom voor de grond een hoofdelijke schuld is. In hun onderlinge verhouding moesten partijen die schuld ieder voor de helft dragen. Omdat de man van die koopsom € 69.763,24 meer heeft betaald dan de vrouw, heeft hij een regresvordering op de vrouw van € 34.881,62. De stelplicht en bewijslast voor die bijdrageplicht rusten op de man (artikel 150 Rv).
3.7
Het verweer van de vrouw is niet heel duidelijk. De vrouw betwist niet dat zij de helft van de koopsom moest dragen. Dat zegt zij in onderdeel 35 van haar memorie van antwoord. Dat ligt ook voor de hand omdat partijen ieder de onverdeelde helft van de grond en daarmee ook van de woning zouden krijgen. De vrouw wijst er daarnaast op dat de man het meerwerk voor de woning zou betalen en bedoelt daarmee de kosten die niet uit de hypothecaire lening konden worden betaald. Zij houdt er kennelijk geen rekening mee dat de betaling van de man van € 69.763,24 betrekking heeft op de koopsom en niet op het meerwerk, zoals zij lijkt te zeggen.
3.8
Wel is duidelijk dat de vrouw zich verweert tegen vergoeding van een bedrag van € 34.881,62 op twee gronden (andersluidende afspraak en natuurlijke verbintenis). Het hof begrijpt hetgeen de vrouw aanvoert zo dat zij op zich niet bestrijdt dat zij de helft van de koopsom moest dragen, maar dat over het in totaal betaalde bedrag (koopsom, aanneemsom en meerwerk) is afgesproken dat zij niet de helft van het bedrag dat de man extra heeft betaald hoeft terug te betalen. Zowel de overeenkomst als de natuurlijke verbintenis die de vrouw aanvoert vormen bevrijdende verweren waarvan de vrouw de stelplicht en bewijslast heeft.
natuurlijke verbintenis
3.9.
De vrouw stelt dat sprake is van een natuurlijke verbintenis van de man tegenover haar om de extra bijdrage van € 69.763,24 te betalen. De vrouw had geen eigen vermogen om de rest van de kosten van de bouw te betalen. De man had een hoger inkomen en verkeerde in een betere financiële positie. Er was sprake van een verzorgingsgedachte. De man betwist dat sprake is van een natuurlijke verbintenis. Partijen hadden gescheiden vermogens, alleen de woning en de hypothecaire lening hadden zij samen. Zij deelden niet de zorg voor elkaars kinderen. Ze werkten beiden full time en hadden geen samenlevingsovereenkomst met een verzorgingsplicht of verrekening van de kosten van de huishouding naar evenredigheid van hun inkomen.
3.10.
Wie zich erop beroept dat de ander door het voldoen van een tegenprestatie heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis, heeft daarvoor de stelplicht en de bewijslast (artikel 150 Rv). Een natuurlijke verbintenis bestaat onder meer wanneer iemand tegenover een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt (artikel 6:3 lid 2 onder b BW). Voor het aannemen van een natuurlijke verbintenis verwijst de wet naar de maatschappelijke opvattingen. Dat betekent dat niet het subjectieve inzicht van degenen die bij die verbintenis betrokken zijn beslissend is, maar dat een objectieve maatstaf geldt. Van een natuurlijke verbintenis is pas sprake als niet alleen de plicht dringend is, maar ook de aanspraak.
3.11.
Net als bij echtgenoten zou de omstandigheid dat een van de ongehuwd samenwonende partners de tegenprestatie voldoet voor het aandeel in een gezamenlijke woning van de andere partner een objectieve aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis. [2] Het ligt voor de hand dat die prestatie ertoe strekt te waarborgen dat de andere partner bij het einde van de relatie niet in de financiële problemen komt als het door de andere partner extra betaalde bedrag moet worden terugbetaald. Die waarborg zou kunnen worden beschouwd als een prestatie die aan de vrouw op grond van een dringende morele verplichting toekomt. Daarbij moet wel acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. De situatie op het moment van het verrichten van de prestatie bepaalt of sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Het is niet van belang hoe partijen er later (bijvoorbeeld bij verbreking van de relatie) financieel blijken voor te staan.
3.12.
Het hof is van oordeel dat in dit geval niet is komen vast te staan dat de man door het betalen van het extra bedrag heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis tegenover de vrouw. Als die betaling al een objectieve aanwijzing is voor het bestaan van een natuurlijke verbintenis als bedoeld in 3.11 wordt die aanwijzing weer teniet gedaan, omdat de vrouw onvoldoende toelicht wat de wederzijdse behoefte en welstand van partijen is. Zij beperkt zich tot de mededeling dat zij geen eigen vermogen heeft en dat de man een hoger inkomen heeft. Ook licht zij niet toe wat maakt dat partijen een wederzijdse zorgplicht hebben. Zij hebben dat in elk geval niet met zoveel woorden in een samenlevingsovereenkomst vastgelegd. Verder blijkt dat partijen hun vermogen strikt gescheiden houden, niet zorgen voor elkaars kinderen en ook de kosten van de huishouding niet naar evenredigheid van hun inkomen dragen.
andersluidende overeenkomst
3.13.
De vrouw stelt dat partijen hebben afgesproken dat de man een bedrag van
€ 69.763,24 extra zou betalen. De reden daarvoor was dat hij in een betere financiële positie verkeerde dan de vrouw. De vrouw heeft het aanbod van de man dat bedrag te betalen aanvaard. De man heeft nooit aangegeven dat hij dat bedrag terug wilde bij een verkoop van de woning of bij de verbreking van de relatie. De vrouw heeft de man vaker gevraagd of hij deze investering wilde vastleggen, maar dat wilde hij niet. Hieruit heeft de vrouw afgeleid dat hij geen aanspraak meer zou maken op vergoeding. De man heeft zo afstand gedaan van zijn vergoedingsrecht. Omdat het meerwerk niet uit de lening kon worden betaald, heeft de man aangegeven die kosten te zullen dragen; zonder die bijdrage zouden partijen hebben afgezien van het meerwerk. De man betwist de stelling van de vrouw. De vrouw biedt aan haar stelling te bewijzen door het horen van de man en de vrouw als getuigen (memorie van antwoord onder 37). [3] Dit bewijsaanbod is voldoende concreet. Zij geeft aan om welke stellingen het gaat en wie daarover een verklaring kunnen afleggen. Het aanbod is ook relevant omdat het kan leiden tot beslissing van deze zaak. Het hof zal de vrouw daarom toelaten dat bewijs te leveren.
ongerechtvaardigde verrijking/vergoeding eisen redelijkheid en billijkheid
3.14.
Als komt vast te staan dat partijen hebben afgesproken dat de man van een vergoeding afziet, is er geen grond voor een schadevergoeding door de vrouw uit ongerechtvaardigde verrijking. Als dat niet komt vast te staan, is daar ook geen grond voor omdat de man in dat geval een regresvordering heeft vanwege artikel 6:10 BW. Dat geldt ook voor zover de man de vergoeding baseert op de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Het hof laat daarom deze beide grondslagen verder onbesproken.
vergoeding helft annuïteit minus al betaalde deel (€ 3.325,27)
3.15.
De man heeft telkens de maandelijkse annuïteit van de hypothecaire geldlening van € 1.463,69 betaald; de bijdrage daaraan van de vrouw was € 500 per maand, terwijl zij de helft daarvan had moeten betalen. Omdat de man te veel heeft betaald wil hij het meerdere van de vrouw terug. Dat is in totaal een bedrag van € 3.325,27. De vrouw betwist dat zij dit bedrag moet terugbetalen, omdat partijen afspraken hebben gemaakt over de betaling van de kosten van de huishouding, inclusief de hypothecaire lasten. De man heeft dat niet weersproken. Het hof zal daarom deze vordering van de man afwijzen.
schadevergoeding door onrechtmatige daad vrouw
3.16.
De rechtbank heeft in het vonnis van 6 april 2022 de wijze van verdeling van de woning gelast. Die regeling hield in dat partijen binnen twee weken na 6 april 2022 opdracht moesten geven voor de taxatie van de vrije verkoopwaarde van de woning en dat de vrouw binnen drie maanden na 6 april 2022 de tijd heeft om aan te tonen dat zij de woning voor het getaxeerde bedrag kan overnemen. Kan zij dat niet aantonen dan moet de woning worden verkocht. Partijen hebben uitvoering gegeven aan deze uitspraak. Op 19 april 2022 is de woning getaxeerd op € 675.000. Op 6 juli 2022 heeft de vrouw verklaard dat zij aan verkoop van de woning zal meewerken. De woning is op 5 augustus 2022 verkocht voor € 650.000. De man stelt dat de vrouw de verkoop heeft vertraagd en dat daardoor schade is ontstaan omdat de woning is verkocht voor € 25.000 onder de taxatiewaarde. Dat is volgens de man een onrechtmatige daad van de vrouw zodat zij verplicht is de schade die de man daardoor lijdt van € 12.500 te vergoeden. De vrouw betwist dat zij de verkoop heeft vertraagd en voert aan dat zij in die drie maanden heeft gezocht naar mogelijkheden van financiering en dat het niet al op voorhand duidelijk was dat het haar niet zou lukken.
3.17
Het hof stelt vast dat de rechtbank de woning aan de vrouw heeft toegedeeld onder een opschortende voorwaarde dat zij binnen drie maanden kan aantonen dat zij de man kan uitkopen en als dat niet lukt de vrouw heeft bevolen mee te werken vrouw aan de verkoop. De vrouw was niet verplicht zich in te spannen om de toedeling te kunnen financieren. Door dat na te laten heeft zij dan ook niet onrechtmatig gehandeld. Zij was ook niet verplicht voor 6 juli 2022 al mee te werken aan de verkoop van de woning. Alles is gelopen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank die in dit hoger beroep niet is bestreden. Als de man, zoals hij aanbiedt, zou bewijzen dat de vrouw in de drie maanden na 6 april 2022 zich niet of te weinig heeft ingespannen om te onderzoeken of zij de toedeling van de woning kan financieren, kan dat er dan ook niet toe leiden dat dit nalaten onrechtmatig was. Het hof zal deze vordering van de man afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
Het hof laat de vrouw toe te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen als is vermeld in rov. 3.13.
4.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. J.H. Lieber de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3.
De vrouw moet op dinsdag 30 mei 2023 (roldatum) laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4.
De vrouw moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij/wederpartijen en de griffier van het hof opgeven.
4.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0365,
2.HR 15 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1808,
3.HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, rov. 3.5.