ECLI:NL:GHARL:2023:4226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.255.345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over toerekenbare tekortkoming van aannemer bij gebreken aan gevelbeplating

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de besloten vennootschap Hakobouw B.V. over gebreken aan de gevelbeplating van hun woning. In een eerder tussenarrest heeft het hof een deskundige benoemd om de geclaimde gebreken te onderzoeken. De deskundige heeft vastgesteld dat er inderdaad gebreken zijn aan de gevelbeplating, waaronder onvoldoende ventilatie en kromtrekken van de platen, wat leidt tot esthetische en structurele problemen. Het hof oordeelt dat Hakobouw tekort is geschoten in de aannemingsovereenkomst en aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. De appellanten vorderen vervangende schadevergoeding voor de herstelkosten, die door het hof zijn begroot op € 109.892,20. Het hof wijst de vordering van Hakobouw tot betaling van onbetaalde facturen af, omdat er een finale betalingsregeling zou zijn getroffen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en doet opnieuw recht, waarbij het de vordering van de appellanten toewijst en Hakobouw in de proceskosten veroordeelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.255.345
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL 18.4366
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van

1.[appellant]

2.
[appellante]
wonende te [woonplaats1]
appellanten
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie
hierna: [appellanten]
advocaat: mr. C.P.M. Nijland
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hakobouw B.V.
gevestigd te Nieuwegein
geïntimeerde
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
hierna: Hakobouw
advocaat: mr. J.S.O. den Houting

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In het tussenarrest van 18 januari 2022 heeft het hof een deskundige benoemd om het hof voor te lichten over de door [appellanten] gestelde gebreken aan de gevelbeplating van de woning. Nadat de deskundige zijn rapport heeft uitgebracht hebben beide partijen nog een memorie na deskundigenbericht genomen waarna partijen het hof hebben gevraagd opnieuw arrest te wijzen. Mr. Van Sandick is vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet in staat dit arrest mee te wijzen.

2.De verdere beoordeling

Gebreken aan de gevel (grieven 5 tot en met 8)
2.1
In het eerste tussenarrest (6 juli 2021) heeft het hof als volgt overwogen:
‘’Gevelbeplating (grieven 5 tot en met 8)
5.7 (…)
[appellanten] vordert voor deugdelijk herstel van de gevelbeplating vervangende schadevergoeding. Hij stelt dat (1) het deels om een opleveringsgebrek gaat dat Hakobouw niet deugdelijk heeft hersteld, (2) dat het om gebreken als bedoeld in artikel 16 lid 2 sub b AVA gaat en (3) daarnaast beroept [appellanten] zich wat betreft de verlijming van de gevelplaten op de door Hakobouw tijdens de bouwvergadering van 22 maart 2017 gegeven garantie. Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] zijn stelling dat de gevelbeplating gebreken vertoont waarvoor Hakobouw aansprakelijk is, voldoende onderbouwd. Omdat Hakobouw de stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist, zal [appellanten] zijn stellingen moeten bewijzen. Het hof wenst tijdens een te bepalen zitting (comparitie van partijen) met partijen te bespreken of zij hiervoor een deskundigenonderzoek wensen en zo ja, wie zij als mogelijke deskundige(n) benoemd willen zien.‘’
2.2
In het tweede tussenarrest (18 januari 2022) heeft het hof de deskundige [de deskundige] benoemd om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1. Zijn er gebreken te constateren aan de cementgebonden gevelbeplating van het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats1] ?
2. Als het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, kunt u de geconstateerde gebreken zo nauwkeurig mogelijk beschrijven?
3. In welke zin heeft het tijdverloop sinds het aanbrengen van de gevelbeplating invloed (gehad) op de geconstateerde gebreken?
4. Op welke wijze kunnen de geconstateerde gebreken worden hersteld en welke kosten zijn daarmee gemoeid?
5. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.3
De door het hof benoemde deskundige heeft in zijn rapport van 6 mei 2022 het volgende vermeld:
Beantwoording van vragen
1.
(…) Er zijn aan de betreffende gevelbeplating gebreken geconstateerd
2. (…)
(…) Aan de betreffende gevelbeplating zijn de volgende gebreken geconstateerd (sommige hiervan hangen met elkaar samen):
1.
De gevelspouw wordt niet of nauwelijks geventileerd met buitenlucht;
2.
Een groot aantal platen staat licht hol, waarbij dit ter plaatse van de hoekpunten het sterkst het geval is;
3.
De voegbreedte tussen de elementen varieert. De kleinst gemeten waarde bedraagt 9mm en de grootst gemeten waarde 15mm;
4.
Enkele platen zitten deels los waarbij opvalt dat de onthechting op het hechtvlak optreedt en er geen sprake is van een volvlaksverlijming op de achterconstructiedelen;
5.
Enkele platen zitten licht scheef dan wel niet volledig in één vlak;
6.
Met name plaatranden zijn beschadigd. In ieder geval is dit toe te schrijven aan de wijze van afkorten van de platen.
Nadere toelichting:
(…) Een spouw achter een cementgebonden vezelplaat moet worden geventileerd met buitenlucht. Deze voorziening is nagenoeg niet aanwezig.(…)
Gevolg is dat de houten achterconstructie niet voldoet aan de wettelijke eis (Eurocode 0) van een referentieperiode 50 jaar. In de praktijk betekent dit dat de achterconstructie binnen deze periode zal wegrotten en dus vervangen zal moeten worden.(…)
Dit kromtrekken heeft een aantal negatieve gevolgen. Vooralsnog is dit vooral esthetisch. Deze vervorming is als zodanig duidelijk zichtbaar. Een tweede gevolg is dat naden en aansluitingen met name t.p.v. de plaathoeken ‘open gaan staan’. (…) Ook dit beïnvloedt het esthetisch beeld negatief. (…) Op den duur leidt deze situatie echter ook tot veiligheidsrisico’s. (…) Op termijn leiden deze spanningen tot het bezwijken van de lijmverbinding met als risico dat platen loskomen en naar beneden vallen. Op twee plaatsen is geconstateerd dat dit proces nu reeds gaande is.
Dit lijkt in de hand te worden gewerkt door de wijze waarop de platen zijn gelijmd.(…)
Opmerking:
Een definitieve uitspraak over de kwaliteit van de verlijming is alleen te baseren op destructief onderzoek in combinatie met rekproeven. (…) Of er dus inderdaad sprake is van het achterwege laten van een primer, niet wegschuren van de hydrofobeerlaag e.d. is niet op basis van een visueel onderzoek alleen vast te stellen.
De minder strakke zaagkanten betreffen een afwijking die tussen die van onvoldoende ventilatievoorzieningen en montage-afwijkingen in zit.(…)
Deze situatie leidt op deze plaatsen tot een versnelde vochtinwerking in het materiaal en daarmee tot een kortere levensduur van de platen. Een beoordeling alsof het hier uitsluitend om een esthetische afwijking zou gaan, is derhalve niet correct.
3. (…)
(…) Vijf jaar expositie aan weer en wind heeft zeker effect op de gevelelementen, zowel esthetisch (bijvoorbeeld verkleuring) als ook wat betreft materiaaleigenschappen. Ook mechanische invloeden, zoals aanstoten e.d. kunnen hun effect hebben. Een mogelijke voorbeeld hiervan is te zien op afbeelding 30.
In de onderhavige situatie heeft de tijd echter vooral een ander effect gehad en dat is dat fouten en onvolkomenheden vanuit de bouw zich steeds meer openbaren. En dit proces zal in de toekomst door blijven gaan.
Bij de beantwoording van de vorige vraag zijn deze zaken reeds genoemd:
• Plaatvervormingen als gevolg van onvoldoende ventilatie;
• Esthetisch verlies als gevolg van deze vervormingen;
• Loskomen van lijmverbindingen als gevolg van deze vervormingen (en de wijze van
verlijming);
• (Mogelijk) rotten van de houten achterconstructie
• Versnelde aantasting van de cementgebonden gevelplaten vanuit tijdens de bouw
beschadigde plaatranden.
4. (…)
(…) De gebreken kunnen niet worden hersteld omdat het kromtrekken van de cementgebonden vezelplaten een onomkeerbaar proces en resultaat is. De platen zullen derhalve vervangen dienen te worden. Dan kan ook gelijk in de noodzakelijke spouwventilatie worden voorzien en de langs hun randen beschadigde platen worden vervangen.
Groot nadeel van deze noodzakelijke wijze van herstel is dat mogelijk bij het lostrekken van de gelijmde platen delen van het achterliggende houtwerk worden kapotgetrokken. Daarom is vervanging van dit regelwerk in het geraamde bedrag meegenomen (indien deze niet voldoende duurzaam zijn, dient dit sowieso te gebeuren).
Overigens impliceert het aanbrengen van de noodzakelijke ventilatie dat er wel iets meer 'inkijk' in de gevelopbouw zal ontstaan.
Hieronder is een vierkante meterprijs opgenomen voor deze werkzaamheden. Hierbij is ervan uitgegaan dat het treffen van de noodzakelijke ventilatievoorzieningen niet zal leiden tot de noodzaak aansluitingen en detailleringen principieel aan te passen. Hierbij is er tevens vanuit gegaan dat er bij het verwijderen van de bestaande gevelplaten geen andere gebreken en/of afwijkingen tevoorschijn komen.
Mogelijk zullen er, omdat de gevel dan meer open zal zijn, aanvullende voorzieningen m.b.t. de waterdichtheid getroffen moeten worden.
De kosten worden geraamd op € 300,- per m2 exclusief BTW.
2.4
De bezwaren die beide partijen tegen de bevindingen en conclusies van de deskundige hebben ingebracht heeft de deskundige in zijn rapport weergegeven en gemotiveerd weerlegd. In haar memorie na deskundigenbericht voert Hakobouw opnieuw aan dat zij wel degelijk toereikende ventilatievoorzieningen in de gevel heeft aangebracht. Hakobouw laat echter na te motiveren dat de door haar aangebrachte ventilatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen zoals de deskundige die in zijn rapport op p.30 beschrijft. Het hof gaat daarom aan dat verweer van Hakobouw als onvoldoende gemotiveerd voorbij.
2.5
Het hof acht de beantwoording van de gestelde vragen en de gronden waarop deze berust in het rapport van de deskundige voldoende duidelijk en gemotiveerd toegelicht. Het hof neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige over. Dat leidt tot het oordeel dat [appellanten] is geslaagd in het bewijs dat sprake is van opleveringsgebreken aan de gevelbeplating die Hakobouw niet afdoende heeft hersteld en dat daarnaast sprake is van gebreken in de zin van artikel 16.3 lid 2 sub a AVA. De conclusie is dat Hakobouw is tekortgeschoten in de aannemingsovereenkomst op grond waarvan zij aansprakelijk is voor de daaruit voor [appellanten] voortvloeiende schade. De grieven 5 tot en met 8 slagen in zoverre.
Schadevergoeding - omvang
2.6
[appellanten] vordert primair vervangende schadevergoeding. Het gaat hierbij om kosten van herstel uit te voeren door een derde. Nadat Hakobouw heeft verklaard (proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blad 5) dat zij niet zelf de gevel wil herstellen is zij daar in haar memorie na deskundigenbericht op teruggekomen en beroept zij zich op artikel 7:759 BW. Het hof gaat daar aan voorbij: artikel 7:759 BW gaat ervan uit dat voor herstel geen gelegenheid hoeft te worden gegeven als dat in de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de opdrachtgever niet hoeft te worden verwacht. Het hof is van oordeel dat van dergelijke omstandigheden in dit geval sprake is: uit het rapport van de deskundige blijkt dat Hakobouw niet in staat is gebleken de opleveringsgebreken in de gevelbeplating naar behoren te herstellen. Bovendien blijft Hakobouw zich ook nadat de deskundige zijn duidelijke bevindingen en onderbouwde conclusies heeft gerapporteerd op het standpunt stellen dat de gevelbeplating geen gebreken vertoont. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheden van [appellanten] niet hoeft te worden verwacht dat hij Hakobouw nu nog de gelegenheid zal geven om de gebreken te herstellen. Het hof zal daarom op de primaire vordering van [appellanten] beslissen.
2.7
Hakobouw voert subsidiair, in het geval het hof tot het oordeel komt dat een bedrag aan herstelkosten toewijsbaar is, nog aan dat [appellanten] eigen schuld hebben aan het ontstaan van de schade aan de gevel, omdat zij na oplevering de door Hakobouw aangebrachte ventilatiemogelijkheden op maaiveldniveau hebben dichtgemaakt door straatwerk en tuinaanleg. Het hof verwerpt dit verweer. Als al aangenomen moet worden dat het juist is dat [appellanten] straatwerk en tuin hebben aangelegd die de ventilatie op maaiveldniveau belemmeren of verstoppen - [appellanten] betwist dat, hij betwist ook dat Hakobouw hem daarop heeft gewezen of voor heeft gewaarschuwd - blijft overeind dat de deskundige bij zijn onderzoek heeft geconstateerd dat de (spouwmuur achter de) gevel in zijn geheel onvoldoende ventilatiemogelijkheden heeft (deze
‘voorziening is nagenoeg niet aanwezig’volgens de deskundige) zonder dat de deskundige straatwerk en tuinaanleg als (mogelijke) oorzaak daarvoor noemt. Daar komt bij dat volgens de deskundige bij een zodanige mate van ventilatie voor de houten achterconstructie een houtsoort met een andere duurzaamheidsklasse had moeten worden gebruikt. De huidige houten achterconstructie voldoet daarmee niet aan de wettelijke eis van een referentieperiode van 50 jaar. Bovendien vertoont de gevel volgens de deskundige daarnaast nog andere gebreken, zoals tijdens de bouw beschadigde plaatranden waardoor versnelde aantasting van de cementgebonden gevelplaten plaatsvindt. Voor het aannemen van eigen schuld van [appellanten] aan het ontstaan van de schade heeft Hakobouw naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en deze zijn ook niet gebleken.
2.8
De deskundige heeft in zijn rapport de kosten voor herstel van de gebreken (neerkomend op vervanging van de gevelplaten, aanbrengen van spouwventilatie en (deels) vervanging van het achterliggende regelwerk) geraamd op € 300 exclusief BTW per vierkante meter. Partijen verschillen van mening van welke oppervlakte moet worden uitgegaan. Volgens [appellanten] moet worden uitgegaan van 364,66 vierkante meter omdat Hakobouw die oppervlakte hanteert in haar factuur aan [appellanten] van 8 mei 2018. Hakobouw voert aan dat van die oppervlaktemaat niet mag worden uitgegaan omdat zij de gevelplaten destijds ruimer heeft ingekocht vanwege onder meer mogelijk snijverlies. Hakobouw legt bij memorie na deskundigenbericht een door haar gemaakte berekening over waarbij zij uitkomt op een oppervlakte van 214,09 vierkante meter.
2.9
Het hof stelt vast dat in de calculatie van Hakobouw van 13 april 2016 op pagina 9 een stelpost is opgenomen voor gevelbekleding van 228 vierkante meter. In de factuur van 8 mei 2018 zijn twee facturen van de inkoop van gevelplaten gevoegd. De eerste factuur van 31 december 2016 betreft de inkoop van 208,376 vierkante meter en de tweede factuur van 1 maart 2017 betreft de inkoop van 156,28 vierkante meter gevelbekleding. Vast staat dat Hakobouw bij herstel van de bij de oplevering aan de gevelbeplating geconstateerde gebreken een aantal gevelplaten heeft vervangen, zodat aannemelijk is dat het aantal ingekochte gevelplaten volgens de factuur van 8 mei 2018 meer bedraagt dan de totale oppervlakte. Naar het oordeel van het hof kan het bepalen van de feitelijke oppervlakte van de gevel daarom niet op die factuur worden gebaseerd. [appellanten] hebben in eerste aanleg een offerte overgelegd van montagebedrijf VMJ waarin deze een prijsopgave doet voor de volledige vervanging van de gevelplaten. Deze aannemer is daarbij uitgegaan van 230 vierkante meter netto gevelplaten en 280 vierkante meter in verband met snijverlies. Het hof zal daarbij aansluiten en uitgaan van 280 vierkante meter gevelplaten. Het hof begroot de schade daarom op 280 x € 300 = € 84.000 exclusief BTW, zijnde € 101.640 inclusief BTW en zal dat bedrag toewijzen.
Expertisekosten
2.1
Naar het oordeel van het hof komen de expertisekosten van de door [appellanten] ingeschakelde deskundigen [naam1] en [naam2] op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Het hof is van oordeel dat deze kosten door [appellanten] in redelijkheid zijn gemaakt en dat ook de omvang van de kosten redelijk is. Het hof zal echter een lager bedrag toewijzen dan [appellanten] vordert omdat in de overgelegde factuur van [naam2] van 6 juli 2020 (akte tevens wijziging van eis productie 56) een bedrag is opgenomen (van € 1.260) dat al in rekening is gebracht in de eerdere factuur van 10 mei 2019 (productie 50 bij memorie van grieven). Het hof zal daarom toewijzen: € 605 inclusief BTW + € 5.040 te vermeerderen met 21% BTW + € 1.280 te vermeerderen met 21% BTW = € 8.252,20 inclusief BTW in totaal.
Vordering Hakobouw onbetaalde facturen (grieven 11 en 12)
2.11
[appellanten] voert als verweer tegen die vordering aan dat partijen op 31 maart 2017 voor de toen nog openstaande facturen een betalingsregeling tegen finale kwijting hebben getroffen. Omdat dit een zelfstandig verweer betreft rust de stelplicht en bewijslast daarvan op [appellanten] , zoals het hof in zijn eerste tussenvonnis (r.ov. 5.8) heeft overwogen.
2.12
Het hof overweegt dat afstand van een vorderingsrecht volgens artikel 6:160 lid 1 BW geschiedt door een overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar, waarbij de schuldeiser afstand doet van dat recht. Op deze overeenkomst zijn in beginsel de algemene regels voor de totstandkoming van overeenkomsten van toepassing, zoals opgenomen in titels 3.2 en 6.5 BW. Voor de totstandkoming van een afstandsovereenkomst is derhalve een op afstand gerichte wilsovereenstemming van de schuldenaar en de schuldeiser vereist.
Een dergelijke overeenkomst is vormvrij, zodat verklaringen ook in gedragingen besloten kunnen liggen (overeenkomstig art. 3:35 en 3:37 BW). Daar komt bij dat als bij de schuldeiser de op afstand gerichte wil heeft ontbroken, afstand van recht desondanks kan worden aangenomen als de schuldenaar aan de verklaringen van de schuldeiser het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de schuldeiser afstand wilde doen van zijn recht. Dat moet worden beoordeeld op grond van uitleg van die gedraging of verklaring in het licht van de omstandigheden van het geval (vgl. ECLI:NL:PHR:2022:842, 3.12).
2.13
[appellanten] stelt in dat verband dat hij een bedrag van 5% depot in de zin van artikel 7:768 BW wilde creëren, dat er een discussie was ontstaan over de hoogte/omvang van het meer- en minderwerk en dat Hakobouw bij niet betaling door [appellanten] tot opschorting van haar verplichtingen zou overgaan en niet zou opleveren. Dat wordt naar het oordeel van het hof bevestigd in de e-mail van Hakobouw van 28 maart 2017 (memorie van grieven productie 51) waarin zij onder meer schrijft:
‘Hierbij zenden wij jullie het slottermijn en het restant van het meer- en minderwerk overzicht.’Verder schrijft Hakobouw
: ‘Kunnen jullie er voor zorg dragen dat beide facturen en het 9e termijn voor a.s. vrijdag zijn voldaan conform de overeenkomst. Indien de termijnen niet zijn voldaan kunnen we vrijdag helaas niet opleveren en de sleutel niet overdragen.’[appellanten] stelt verder dat, om uit de aldus ontstane impasse te komen, partijen op 31 maart 2017 overleg hebben gevoerd waarbij de heer [naam3] ( [naam3] ), de bouwkundige van de vereniging Eigen Huis die de op die dag geplande oplevering zou doen, heeft bemiddeld. Hakobouw had op dat moment € 54.663,43 (de 9e en 10e termijn en het restantbedrag aan meer- en minderwerk) van [appellanten] te vorderen. [naam3] heeft daarover verklaard dat hij met een whiteboardstift op het raam alle meer- en minderwerk punten heeft omschreven met een geldbedrag erachter. Volgens [naam3] is vervolgens
‘In goede harmonie (…) geplust en gemind. Het eindbedrag (…) zou uiteindelijk de finale meer- en minderwerk bedrag zijn die de aannemer aan de klant zou doorberekenen. Bij het vaststellen van het eindbedrag hebben beide partijen water bij de wijn moeten doen om een overeenstemming te bereiken’.
Volgens [appellanten] zijn partijen uiteindelijk overeengekomen dat [appellanten] nog een bedrag van € 47.500,- zou betalen. Op 31 maart 2017 heeft [appellanten] zoals blijkt uit het overgelegde dagafschrift van die datum (memorie van grieven productie 52) een bedrag van € 17.462,74 naar de rekening van Hakobouw overgemaakt met als omschrijving:
eindbedrag werk (…) 30.037,26 volgt via bouwdepot.
2.14
Het hof is van oordeel dat uit hetgeen [appellanten] aanvoert kan worden afgeleid dat partijen voorafgaand aan de oplevering een finale betalingsregeling zijn overeengekomen. De verklaring van [naam3] , die gedetailleerd weergeeft hoe partijen tot overeenstemming zijn gekomen (met whiteboardstift op het raam alle posten genoteerd, geplust en gemind en finaal bedrag overeengekomen) laat naar het oordeel van het hof weinig ruimte voor een andere uitleg. Hakobouw betwist de verklaring van [naam3] slechts in algemene bewoordingen, maar licht niet toe waarom partijen zo intensief hebben gesproken en onderhandeld. Dat lag immers niet erg voor de hand als het, zoals Hakobouw meent, niet om een finale regeling zou gaan. Ook in de verklaring van de eveneens op 31 maart 2017 aanwezige uitvoerder, [naam4] ( [naam4] ), van 8 juli 2019 - ruim twee jaar na de oplevering - wordt dat niet toegelicht. Op 31 maart 2017 stonden nog open de negende en tiende termijn en de restantposten voor meerwerk. Als [naam3] het heeft over een finale regeling kan het dus niet om meer gaan dan dat omdat er verder geen posten meer openstonden. Dat, zoals [naam4] verklaart, een resterend deel betaald zou worden na herstel van de opleverpunten dan wel dat een resterend bedrag zou gelden als oplevertermijn overtuigt in dat verband niet.
Te meer niet omdat Hakobouw niet uitlegt waarom [appellanten] als omschrijving bij de hiervoor genoemde betaling van 31 maart 2017 het woord ‘eindbedrag’ noemt als het dat in de visie van Hakobouw niet was. Hakobouw heeft daar nooit enig bezwaar tegenin gebracht. Tot slot is ook niet gesteld of gebleken dat Hakobouw [appellanten] aanmaningen heeft verstuurd voor de in haar visie nog openstaande bedragen.
2.15
Gelet op bovengenoemde omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het verweer van [appellanten] slaagt. [appellanten] heeft naar het oordeel van het hof op grond van die omstandigheden redelijkerwijs mogen begrijpen en erop mogen vertrouwen dat partijen op 31 maart 2017 overeenstemming hadden bereikt over de op dat moment nog openstaande bedragen en daarvoor een bedrag van € 47.500 tegen finale kwijting zijn overeengekomen. De grieven 11 en 12 slagen.
Slotsom – proceskosten en beslagkosten
2.16
De conclusie is dat het hoger beroep grotendeels slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis daarom deels vernietigen en opnieuw recht doen. Het hof zal de vordering van [appellanten] alsnog toewijzen met inachtneming van het voorgaande (r.ov. 2.9 en 2.10) tot een bedrag van € 109.892,20. De tegenvordering van Hakobouw zal het hof afwijzen. De vordering van [appellanten] tot terugbetaling van wat hij op grond van het bestreden vonnis aan Hakobouw heeft voldaan, zal het hof toewijzen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Hakobouw worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, waaronder de kosten van de door het hof benoemde deskundige (€ 3.176,25) en de gevorderde en in hoger beroep gespecificeerde beslagkosten (€ 950,80).
Onder de proceskosten vallen ook de gevorderde nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]

3.De beslissing

Het hof:
3.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2018 behoudens de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 en bekrachtigt het vonnis in zoverre, doet opnieuw recht:
3.2
veroordeelt Hakobouw om tegen bewijs van kwijting aan [appellanten] te betalen
€ 109.892,20;
3.3
veroordeelt Hakobouw tot terugbetaling aan [appellanten] van alles wat [appellanten] op grond van het vonnis van 13 november 2018 aan Hakobouw heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellanten] tot aan de dag van terugbetaling;
3.4
veroordeelt Hakobouw tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.595,- aan griffierecht
€ 98,01 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Hakobouw
€ 3.414,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x tarief V)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
€ 1.684,- aan griffierecht
€ 950,80 aan beslagkosten
€ 3.176,25 aan kosten voor het deskundigenbericht
€ 105,54 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Hakobouw
€ 10.443,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (3 procespunten x appeltarief V)
3.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en C.B.M. Scholten van Aschat en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.