ECLI:NL:GHARL:2023:4191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.322.535
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.J. Hos, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 november 2022 had bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders over hun kind, geboren in 2017, beëindigd moest worden. De vader, vertegenwoordigd door mr. drs. K.E. van Lotringen, had verzocht om alleen belast te worden met het gezag, wat door de rechtbank was toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is. De ouders hebben in het verleden veel onveiligheid ervaren, en de moeder heeft het kind al twee jaar niet meer gezien. Het hof concludeert dat de situatie van het kind en de kwetsbaarheid van het gezin van de vader een wijziging van het gezag rechtvaardigen. De moeder's verzoek om de bestreden uitspraak te vernietigen is afgewezen, en de kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.535
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544413)
beschikking van 16 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J. Hos te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. drs. K.E. van Lotringen te Amsterdam.
en
de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen de bestreden uitspraak.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 februari 2023;
- het verweerschrift met een productie van de vader;
- een standpuntenstuk van de GI, ingekomen op 5 april 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
  • twee vertegenwoordigers namens de GI,
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [woonplaats1] . De ouders oefenden het gezag over [de minderjarige] tot de bestreden uitspraak van de rechtbank gezamenlijk uit.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 november 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 november 2021. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3
[de minderjarige] woont bij de vader. De dochter van de vader uit een relatie in het verleden en de dochter van de moeder uit een andere relatie in het verleden wonen ook bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Op 3 augustus 2020 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast. Bij de bestreden uitspraak heeft de rechtbank op verzoek van de vader het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en beslist dat de vader voortaan alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt hiervan in hoger beroep.
De moeder verzoekt het hof de bestreden uitspraak te vernietigen en het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden uitspraak te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
De GI steunt de vader in zijn verzoek en geeft een toelichting op de situatie van [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Krachtens artikel 7 lid 1 van de hier toepasselijke Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II-ter) komt de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toe, omdat [de minderjarige] op het tijdstip van aanhangig maken van het geding (5 september 2022) zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) dient het Nederlandse recht te worden toegepast.
wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de situatie de afgelopen jaren door diverse ontwikkelingen is gewijzigd. Er bestaat een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken indien de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag. Het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Een wijziging van het gezamenlijk gezag is ook anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Het hof legt hierna uit waarom.
5.4
[de minderjarige] heeft in het verleden veel onveiligheid in de gezinssituatie met de vader en de moeder ervaren en is ernstig getraumatiseerd. In mei 2020 is een huisverbod voor de moeder afgegeven vanwege huiselijk geweld tegen haar dochter. [de minderjarige] heeft een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden en is onrustig. Zijn opvoeding en verzorging vragen veel van zijn vader als opvoeder. Diverse vormen van ondersteuning en hulpverlening zijn daarbij noodzakelijk. [de minderjarige] krijgt onder meer sensorische therapie, logopedie en traumaverwerking. De vader heeft toegelicht dat [de minderjarige] op dit moment medicatie nodig heeft om rustiger te zijn.
Het gezinssysteem bij de vader is kwetsbaar. Dat komt niet alleen door de situatie rondom [de minderjarige] , maar ook omdat de vader en de halfzussen van [de minderjarige] een geschiedenis meedragen, zoals de vertegenwoordiger van de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verteld. Volgens de vader heeft het hoger beroep van de moeder het gezin en de hulpverlening zodanig verrast dat met een van de halfzussen van [de minderjarige] zelfs een kortdurende crisissituatie is ontstaan.
5.5
[de minderjarige] heeft zijn moeder al twee jaar niet meer gezien en communicatie tussen de ouders is niet mogelijk. De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat met de behandelaren van GGZ Centraal een plan is opgesteld. Dit plan houdt in dat [de minderjarige] in een veilige, beschermde omgeving eerst weer meer in contact met zichzelf moet komen. Vanuit een veilige basis kan vervolgens met grote voorzichtigheid worden gekeken hoe het vertrouwen tussen de ouders kan worden hersteld en contact tussen [de minderjarige] en de moeder tot stand kan worden gebracht. Het hof leidt uit de stukken af dat de ouders en [de minderjarige] nog een lange weg te gaan hebben. Daarom passeert het hof de stelling van de moeder dat te verwachten is dat binnen afzienbare tijd overleg over de zorg voor [de minderjarige] weer mogelijk is. Dat de moeder hard aan zichzelf heeft gewerkt is heel belangrijk, maar nog onvoldoende om te verwachten dat ze op afzienbare termijn weer samen met de vader voor [de minderjarige] kan zorgen.
5.6
De jeugdbeschermer heeft meegedeeld dat de moeder en ook de behandelaar van de moeder worden betrokken bij de gesprekken met de hulpverleners over [de minderjarige] . Nadat de bestreden beschikking is gegeven, heeft de moeder goed samengewerkt, maar in het verleden is de samenwerking steeds wisselend geweest. Volgens de behandelaren lukt het alleen om met instemming van de moeder te werken binnen een setting met hulpverleners waarin de moeder zich gezien en gehoord voelt. De afgelopen maanden is gefocust op het behandelplan en de uitvoering daarvan. De GI en de behandelaren dachten daarom dat de moeder zich had neergelegd bij de beëindiging van haar gezag en zij werden verrast door het beroepschrift van de moeder. In verband daarmee hebben de behandelaren aangegeven dat zij op dit moment onvoldoende basis zien om een behandelrelatie met de moeder aan te gaan.
5.7
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep als adviseur opgemerkt dat deze procedure opnieuw een zware inbreuk op het gevoel van veiligheid voor de vader en zijn gezin vormt. Indien de moeder naast de vader belast is met het gezag over [de minderjarige] brengt dat extra risico’s op problemen rondom de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] mee, aldus de raad.
Het hof ziet net als de rechtbank en de raad de broze situatie van [de minderjarige] en het gezin waar hij woont en ook de kwetsbare samenwerking met de moeder. Het hof vindt dat het noodzakelijk is dat de vader alleen belast is met het gezag over [de minderjarige] . Het is nog niet te verwachten dat de moeder op afzienbare termijn samen met de vader [de minderjarige] kan verzorgen en opvoeden en in dat verband voortvarende beslissingen kan nemen. De moeder stelt dat zij wel eens om een toelichting heeft verzocht of vragen heeft gesteld en dat zij uiteindelijk altijd heeft meegewerkt aan het nemen van beslissingen en het tot stand brengen van hulpverlening voor [de minderjarige] . Door een kritische houding van de moeder ontstaat helaas wel onzekerheid. Dat is belastend voor de vader en [de minderjarige] en dat moet worden voorkomen. Bovendien houdt het gezag niet slechts in dat een ouder meewerkt aan de beslissingen van de andere ouder, maar dat de ouders die samen het gezag hebben samen hun kind verzorgen en opvoeden.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de moeder naar het oordeel van het hof dus niet. Het hof zal de bestreden uitspraak bekrachtigen.
5.9
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Rv van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en W.D. Kolkman, bijgestaan door de griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.