ECLI:NL:GHARL:2023:4185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.315.998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en benoeming van bewindvoerders in een familiezakenprocedure met betrekking tot een persoon met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontslag en benoeming van bewindvoerders voor [naam4], een man met een ernstige verstandelijke beperking. De appellanten, bestaande uit Stichting [appellante1] en de bestuursleden, waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter die op 14 maart 2017 een bewind had ingesteld over alle goederen van [naam4]. De kantonrechter had op 1 juli 2022 [naam3] ontslagen als bewindvoerder en [naam1] en [naam2] benoemd als opvolgend bewindvoerders. De appellanten stelden dat zij belanghebbenden waren en dat hun verzoek om betrokkenheid in de procedure in eerste aanleg niet was gehonoreerd.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de wettelijke bepalingen in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin wordt gesteld dat alleen degenen wiens rechten of verplichtingen rechtstreeks door de zaak worden geraakt, als belanghebbenden worden beschouwd. De appellanten zijn geen familie van [naam4] en kunnen niet worden aangemerkt als 'andere levensgezel'. Het hof heeft daarom de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek in hoger beroep en hen hoofdelijk in de kosten van het geding veroordeeld.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de wettelijke definitie van belanghebbenden in zaken van curatele en bewind, en bevestigt dat de wensen van de ouders van [naam4] niet voldoende zijn om de appellanten als belanghebbenden te kwalificeren. De kosten van de procedure zijn vastgesteld op € 2.366,- voor het salaris van de advocaat en € 343,- voor griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.998
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9769758)
beschikking van 16 mei 2023
in de zaak van
de appellanten:

1.Stichting [appellante1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
hierna: Stichting [appellante1] ,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
en
de bestuursleden van Stichting [appellante1] :
2. [appellant2],
hierna: [appellant2] ,
3. [appellante3],
hierna: [appellante3] ,
4. [appellant4],
hierna: [appellant4] ,
allen wonende in [woonplaats1] ,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
en de belanghebbenden:

1.[naam1] ,

wonende in [woonplaats2] ,
hierna: [naam1] ,
2. [naam2],
wonende in [woonplaats1] ,
hierna: [naam2]
hierna gezamenlijk: de bewindvoerders,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg,
en

3.Stichting [naam3] ,

gevestigd in [vestigingsplaats2] ,
hierna: [naam3]
,
en

4.[naam4] ,

wonende in [woonplaats3] ,
hierna: [naam4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 13 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 september 2022;
- het verweerschrift;
- de brief van [naam3] van 25 oktober 2022;
- het journaalbericht van mr. Rorink van 20 februari 2023 met producties;
- een brief van mr. Van Zundert van 23 februari 2023 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • mede namens Stichting [appellante1] : [appellant2] , bijgestaan door mr. Van Zundert;
  • [naam1] en [naam2] , bijgestaan door mr. Rorink.
2.3.
Met verwijzing naar artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven heeft mr. Rorink tijdens de mondelinge behandeling (aanvankelijk) bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van mr. Van Zundert van 23 februari 2023 met producties, maar heeft na kennisneming van deze stukken verklaard dat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en dat hij deze met zijn cliënten voldoende heeft kunnen bespreken. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief met producties acht wordt geslagen.

3.De feiten

3.1.
[naam4] is geboren [in] 1964 in [plaats1] . [naam4] is een man met een ernstige verstandelijke beperking die in een zorginstelling woont. Hij heeft geen partner of kinderen en zijn enige broer is jong overleden. Zijn ouders zijn in 2001 en 2004 overleden. De ouders van [naam4] hebben in 1996 met het echtpaar [appellant2] en [appellante3] (appellanten 2 en 3) Stichting [appellante1] opgericht. In de oprichtingsakte is vermeld dat Stichting [appellante1] als doel heeft de zorg en verlichting van het lot van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte personen, in het bijzonder [naam4] . Dit doel is volgens de oprichtingsakte onder meer te verwezenlijken door de exploitatie van de voormalige boerderij met landbouwgronden van de ouders van [naam4] , die nu eigendom zijn van Stichting [appellante1] . Na het overlijden van de vader van [naam4] is [appellant4] , de zoon van het echtpaar [appellant2] en [appellante3] , toegetreden tot het bestuur van Stichting [appellante1] .
3.2.
De kantonrechter heeft in de beschikking van 14 maart 2017 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [naam4] een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek ingesteld.
3.3.
Tot de bestreden beschikking was [naam3] bewindvoerder van [naam4] . Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 23 maart 2022, hebben [naam1] en [naam2] het ontslag van [naam3] verzocht.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter met ingang van 1 juli 2022 [naam3] ontslagen als bewindvoerder en [naam1] en [naam5] als opvolgend bewindvoerders benoemd. Zij zijn neef en nicht van [naam4] en hebben steun van een groot aantal familieleden van [naam4] .
4.2.
[appellanten] en Stichting [appellante1] zijn door de opvolgend bewindvoerders op de hoogte gesteld van het ontslag van [naam3] als bewindvoerder en zij zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij menen dat zij belanghebbenden zijn en in de procedure in eerste aanleg had moeten worden betrokken. [appellanten] en Stichting [appellante1] zijn het niet eens met de benoeming van [naam1] en [naam2] als opvolgend bewindvoerder, omdat dit indruist tegen de uitdrukkelijke wens van de ouders van [naam4] . Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek tot ontslag van [naam3] af te wijzen met veroordeling van de opvolgend bewindvoerders in de proceskosten.
4.3.
De bewindvoerders voeren verweer en verzoeken [appellanten] en Stichting [appellante1] niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, dan wel de verzoeken af te wijzen met veroordeling van [appellanten] en Stichting [appellante1] in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan op grond van artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van een beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker, degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden en door andere belanghebbenden. De vraag is of [appellanten] en Stichting [appellante1] als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Ingevolge artikel 798 lid 2 Rv worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, bewind of mentorschap het betreft. [1]
5.3.
[appellanten] en Stichting [appellante1] worden [appellante1] niet rechtstreeks in hun rechten of verplichtingen geraakt door de bestreden beschikking. Daarom vallen ze niet onder het eerste lid van artikel 798 Rv. Naar het oordeel van het hof vallen [appellanten] en Stichting [appellante1] evenmin onder de groep van personen zoals genoemd in artikel 798 lid 2 Rv. Zij zijn immers geen familie van [naam4] en kunnen ook niet worden aangemerkt als ‘andere levensgezel’. Onder ‘andere levensgezel’ wordt verstaan een persoon met wie [naam4] een relatie heeft die vergelijkbaar is met een huwelijk tussen echtgenoten. Hiervan is geen sprake.
Dat [appellanten] in het verleden, voordat op 14 maart 2017 het bewind werd uitgesproken, feitelijk de financiële zaken voor [naam4] zouden hebben geregeld en zeer betrokken zijn bij [naam4] maakt de situatie niet anders. [appellanten] wijzen verder op het feit dat de ouders van [naam4] de wens hebben gehad dat [appellanten] het bewind zouden uitvoeren. Dit volgt uit het overgelegde briefje van de vader van [naam4] waarin dit staat en uit de oprichting en doelstelling van Stichting [appellante1] door de ouders van [naam4] samen met het echtpaar [appellant2] en [appellante3] . Deze wens van de ouders van [naam4] en de doelstelling van Stichting [appellante1] hebben, gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen, echter niet tot gevolg dat [appellanten] en Stichting [appellante1] daardoor als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in deze procedure.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellanten] en Stichting [appellante1] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Het hof zal [appellanten] en Stichting [appellante1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep.
5.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellanten] en Stichting [appellante1] , conform het verzoek van de bewindvoerders, hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de bewindvoerders worden vastgesteld op € 2.366,- voor het salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II in hoger beroep, één punt voor het verweerschrift, één punt voor de mondelinge behandeling à € 1.183,- per punt) en op € 343,- wegens griffierecht.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart Baakman c.s en Stichting [appellante1] niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep;
veroordeelt [appellanten] en Stichting [appellante1] hoofdelijk in de kosten van het geding in het hoger beroep, aan de zijde van de bewindvoerders begroot op € 2.366,- voor het salaris van de advocaat en op € 343,- wegens griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.