Uitspraak
1.[appellant1] ,
FINN B.V.,
[appellant1]en
Finn,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Het oordeel van het hof
3.De beslissing
2 februari 2022;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant1] en Finn B.V. tegen [geïntimeerde], die hen aansprakelijk stellen voor schade als gevolg van bodemverontreiniging. De zaak heeft zijn oorsprong in 2016, toen [appellant1] olie opsloeg in ibc's op zijn terrein. In mei 2016 stroomde de inhoud van een ibc uit, wat leidde tot verontreiniging van de bodem. [appellant1] en Finn hebben kosten gemaakt voor onderzoek, reiniging en sanering en vorderen vergoeding van deze kosten van [geïntimeerde].
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een tussenvonnis van 3 maart 2020 [appellant1] en Finn opgedragen bewijs te leveren van een overeenkomst tot bewaarneming van de ibc's met olie. In het eindvonnis van 2 februari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij hierin niet zijn geslaagd, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
Het hof heeft de bewijswaardering van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat [appellant1] en Finn niet in hun bewijs zijn geslaagd. De getuigenverklaringen en de overgelegde stukken ondersteunen niet de stelling dat er een overeenkomst van bewaarneming is gesloten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant1] en Finn tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.