ECLI:NL:GHARL:2023:4131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.299.557/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over schadevergoeding na brand van een leegstaande woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten, eigenaren van een woning in [plaats1], en Aegon Schadeverzekering N.V. over de schadevergoeding na een brand die heeft plaatsgevonden in oktober 2015. De woning stond al geruime tijd leeg en was te koop aangeboden. Aegon heeft een schadevergoeding uitgekeerd op basis van de verkoopwaarde van de woning, terwijl appellanten aanspraak maken op de herbouwwaarde. De rechtbank heeft de vordering van appellanten afgewezen, en ook het hof bevestigt deze beslissing. Het hof oordeelt dat de polisvoorwaarden, die de uitkering op basis van verkoopwaarde bepalen, van toepassing zijn. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij bij een andere verzekeraar een verzekering hadden kunnen afsluiten die dekking bood op basis van herbouwwaarde. Daarnaast is Venhorst Verzekeringen B.V., de assurantietussenpersoon, tekortgeschoten in haar zorgplicht door appellanten niet adequaat te informeren over de gevolgen van de leegstand van de woning voor de dekking. Het hof oordeelt echter dat het causaal verband tussen deze tekortkoming en de gevorderde schade ontbreekt. Venhorst wordt wel veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.750,- aan appellanten, wegens het niet verlagen van de verzekerde som na de brand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.299.557/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 127152)
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.Aegon Schadeverzekering N.V.,

die is gevestigd in 's-Gravenhage,
hierna:
Aegon,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
advocaat: mr. D.J. van der Kolk, die kantoor houdt te Rotterdam,
2. Venhorst Verzekeringen B.V.,
die is gevestigd in Dalen,
hierna:
Venhorst,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg, die kantoor houdt te Rotterdam.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juli 2022 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 16 maart 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte verslag (‘proces-verbaal’) maakt deel uit van de processtukken.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen. Het arrest zal op een eerdere datum (‘bij vervroeging’) worden uitgesproken.
1.4 In de memorie van grieven hebben [appellanten] hun eis wat gewijzigd. Bij de rechtbank hebben zij gevorderd dat de rechtbank uitspreekt (‘voor recht verklaart’) dat Aegon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een op haar rustende zorgplicht. Die vordering hebben zij in hoger beroep niet herhaald. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat zij die vordering niet langer handhaven. Wel vorderen zij nog steeds - kort gezegd - dat voor recht wordt verklaard dat Aegon de brandschade dient af te wikkelen op basis van de herbouwwaarde. Daarnaast vorderen zij - en dat is nieuw - de veroordeling van Aegon tot betaling van het met deze afwikkeling volgens hen gemoeide bedrag, € 229.762,37. Ook vorderen zij dat Aegon en/of Venhorst veroordeeld wordt tot betaling van € 527,91 wegens buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vorderen zij subsidiair - voor het geval de vorderingen tegen Aegon niet toewijsbaar zijn - dat het hof voor recht verklaart dat Venhorst aansprakelijk is jegens hen voor de schade wegens de weigering van Aegon om af te wikkelen op basis van de herbouwwaarde en vorderen zij ook de betaling van het met deze schade gemoeide bedrag van € 229.762,37.
Verder vorderen [appellanten] subsidiair van Venhorst betaling van € 3.353,07, de na de brand doorbetaalde verzekeringspremie. Dit bedrag vorderen zij ook meer subsidiair - voor het geval er geen alternatieve verzekeringsmogelijkheden zouden zijn - samen met een bedrag van € 2.970,-, de vóór de brand volgens hen door nalatigheid van Venhorst teveel betaalde premie.
1.5 Aegon c.s. hebben zich niet tegen deze wijzigingen verzet. Het hof ziet ook geen reden om de wijzigingen buiten beschouwing te laten en zal dan ook beslissen op de in de memorie van grieven geformuleerde eis.
1.6 Venhorst heeft zelf ook hoger beroep (‘incidenteel appel’) ingesteld. Zij is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[appellanten] waren eigenaar van een woning in [plaats1] en van een woning in [plaats2] . Zij woonden in de woning te [plaats2] . De woning in [plaats1] stond vanaf 2005 leeg en werd te koop aangeboden. De woning in [plaats1] was vanaf 2011 bij Aegon tegen het risico van brand verzekerd. De verzekering was gesloten door bemiddeling van Venhorst, die jarenlang de vaste assurantietussenpersoon van [appellanten] is geweest.
De woning in [plaats1] is in oktober 2015 afgebrand. Aegon heeft een uitkering aan [appellanten] gedaan op basis van verkoopwaarde. [appellanten] vinden dat zij aanspraak hebben op een uitkering op basis van de (veel hogere) herbouwwaarde. Zij vorderen van Aegon het verschil tussen beide waardes. Indien Aegon niet verplicht is om de herbouwwaarde uit te keren, omdat de verzekeringsovereenkomst Aegon daartoe niet verplicht, vinden zij dat Venhorst is tekortgeschoten in haar verplichtingen als verzekeringstussenpersoon en de schade die zij daardoor hebben geleden - het verschil tussen beide waardes - moet vergoeden.
2.2
De rechtbank heeft deze vordering van [appellanten] , zowel tegen Aegon als tegen Venhorst, afgewezen. Ook het hof wijst de vordering tot betaling van het verschil tussen beide waardes af. Het hof vindt wel dat Venhorst een beroepsfout heeft gemaakt waardoor [appellanten] na de brand teveel premie aan Aegon hebben betaald. De daarmee gemoeide schade moet Venhorst aan [appellanten] vergoeden.
2.3
Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de standpunten van partijen te bespreken. Het hof zal daarbij ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellanten] en van Venhorst tegen het oordeel van de rechtbank.

3.3. De relevante feiten

3.1
In 1988 hebben [appellanten] de woning gelegen aan de [adres1] te [plaats1]
gekocht. De woning heeft een rieten dak. In de periode 2005 tot en met 2010 is het huis in [plaats1] te koop gezet en zijn [appellanten] verhuisd naar hun woning in [plaats2] (Groningen). Het gaat
om een dubbele woning, die [appellanten] samen met hun zoon en schoondochter hebben
gekocht.
3.2
Een andere zoon van [appellanten] , [de zoon] , woonde in [plaats3] , maar verbleef in het
weekend zeer geregeld in de woning in [plaats1] .
3.3
De woning in [plaats1] was in deze periode verzekerd bij de Algemene Friese
Onderlinge Schadeverzekeringmaatschappij "Zevenwouden" U.A. (hierna: Zevenwouden).
Deze brandschadeverzekering was via bemiddeling door de tussenpersoon Venhorst
gekomen. Venhorst is meer dan 25 jaar de vaste assurantietussenpersoon van [appellanten]
geweest.
3.4
In 2010 was Zevenvouden niet meer bereid om de woning in [plaats1] (langer) naar
herbouwwaarde te verzekeren, omdat [plaats1] vanaf 2006 leeg en te koop stond en daarom
een te groot risico werd om nog langer door te verzekeren naar herbouwwaarde.
Zevenwouden heeft op 8 december 2010 de brandschadeverzekering opgezegd. De
brandschadeverzekering bij Zevenwouden is op 10 april 2011 beëindigd.
3.5
[appellanten] hebben op 10 januari 2011 telefonisch contact gehad met [naam1]
(hierna: [naam1] ), bestuurder van Venhorst. [appellanten] hebben [naam1] de opdracht vertrekt
om een andere verzekeraar te vinden die bereid was om de woning in [plaats1] te verzekeren.
Op 5 april 2011 heeft Venhorst Aegon gevraagd een offerte uit te brengen. Venhorst heeft
daartoe via het elektronische communicatiesysteem tussen haar en Aegon een offerte
opgevraagd. Aegon heeft vervolgens via hetzelfde systeem een offerte uitgebracht voor het
‘AEGON Woon- en Vrije Tijdpakket’. In de offerte is vermeld dat de verzekerde som voor
de inboedel € 10.000,- en voor het woonhuis € 380.000,- bedraagt en dat de voorwaarden
3002 van toepassing zijn.
Op pagina 7 van deze offerte staat het volgende vermeld:

Belangrijk:
Lees voor de ondertekening van dit formulier hierboven de toelichting op de reikwijdte
van de mededelingsplicht. Door ondertekening van dit aanvraagformulier verklaart de
aanvrager/kandidaat-verzekeringnemer dat hij een of meer verzekeringen wil sluiten
tegen de in de bijgevoegde voorwaarden van verzekering omschreven dekking en dat hij
akkoord gaat niet de toepasselijkheid van de daarbij behorende, en daarmee een geheel
vormende, voorwaarden van verzekering.’
Venhorst heeft deze offerte doorgestuurd naar [appellanten] met het verzoek om de offerte te
ondertekenen en om de bijgevoegde vragenlijsten in te vullen.
[appellanten] hebben de offerte ondertekend en aan Venhorst geretourneerd, die deze stukken bij Aegon heeft ingediend. Zij hebben onder meer vermeld dat de woning in [plaats1] te
koop en leeg stond.
3.6
Na ontvangst van de ondertekende offerte heeft Aegon op 7 april 2011 een aanvraagformulier aan Venhorst gestuurd. Op dat formulier is onder meer vermeld: ‘huis staat nagenoeg leeg en te koop’. Verder is de hiervoor in 3.5 geciteerde mededeling op
het formulier vermeld.
3.7
Aegon heeft een polis opgesteld. Zij heeft het originele polisblad naar [appellanten] gestuurd en een kopie naar Venhorst. Daarop is onder meer vermeld:

Met ingang van 10-04-2011 verzekert de maatschappij op de Algemene Voorwaarden nr.
3002 en de bij de betreffende rubrieken vermelde Bijzondere voorwaarden:(…)
Rubriek Aa woonhuis
verzekerd bedrag (inclusief Rubriek Ab) € 380.000, --
zonder garantie tegen onderverzekeringZie: Bijzondere voorwaarden Woonhuis(...)
Contractsduur: Deze verzekering heeft een minimumduur die ingaat op 10-04-2011 en eindigt op 10-04-2012. Daarna wordt de verzekering telkens stilzwijgend voor
eenzelfde periode verlengd De verzekering kan na het verstrijken van de minimumduur op
elk gewenst moment, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, worden
opgezegd. De polisvoorwaarden van het AEGON Woon- & Vrije Tijdpakket nr. 3002 vindt u op onze website (…). De voorwaarden zijn tevens geregistreerd bij de KvK onder (…), gevestigd te Den Haag. Wilt u de polisvoorwaarden thuis gestuurd krijgen?
Neem dan contact op met uw tussenpersoon of AEGON.(…)
Afkoelingsperiode.
Verzekeringnemer heeft het recht de verzekering te ontbinden en deze polis gedurende14 kalenderdagen na ontvangst aan AEGON terug te sturen.
Verzekeringnemer is verplicht de op deze polis vernielde gegevens te controleren en onjuistheden zo spoedig mogelijk aan ons te melden. Na afloop van een termijn van 30 dagen na dagtekening van deze polis nemen wij als vaststaand aan dat de opdracht tot verzekering correct werd uitgevoerd.’
3.8
Artikel 6.2 van rubriek Aa (Bijzondere voorwaarden Woonhuis) van de polisvoorwaarden 3002 bevat onder meer de volgende bepaling:

Omvang van de schadea. Binnen 12 maanden na de schadedatum moet u ons schriftelijk meedelen of u gaat herbouwen of herstellen.b. Bij herbouw of herstel met dezelfde bestemming vindt de schadevergoeding plaats naar herbouwwaarde.c. Indien u uw beslissing of u gaat herbouwen of herstellen niet binnen de genoemde termijn, of uiterlijk binnen 12 maanden na ontvangst van het expertiserapport, hebt kenbaar gemaakt, dan wel indien reeds voor de schadedatum:
- u of uw echtgeno(o)t(e) of partner het voornemen had het woonhuis af te breken;
- het woonhuis bestemd was voor afbraak of onteigening;- het woonhuis leeg stond;- het woonhuis langer dan 2 maanden buiten gebruik was;- het woonhuis te verkoop stond aangeboden;- het woonhuis geheel of gedeeltelijk was gekraakt, vindt de definitieve schadeafwikkeling, behoudens het bepaalde in 7.2 van de Algemene Voorwaarden, plaats op basis van verkoopwaarde.d. In alle andere gevallen wordt het laagste van de naar herbouwwaarde en naar verkoopwaarde berekende schadebedrag vergoed.
Deze voorwaarden zijn niet aan [appellanten] toegestuurd.
3.9
Per 25 mei 2014 zijn de poliswaarden van de verzekering gewijzigd. In plaats van de polisvoorwaarden 3002 zijn de polisvoorwaarden 2200 (algemene voorwaarden), 3019 (voorwaarden Aegon Inboedelverzekering) en 3014 (voorwaarden Aegon Woonhuisverzekering) van toepassing geworden. Aegon heeft [appellanten] in een brief op de hoogte gesteld van de wijziging van de polisvoorwaarden.
3.1
Op 7 maart 2015 heeft Aegon een nieuw polisblad afgegeven voor de verzekering. Op dat polisblad is vermeld dat het verzekerd bedrag voor het woonhuis € 417.455,- bedraagt en dat op de woonhuisverzekering voorwaarden 3014 van toepassing zijn. Verder is vermeld dat de voorwaarden te vinden zijn op de website van Aegon.
3.11
De voorwaarden 3014 bevatten een met het geciteerde artikel 6.2 vergelijkbare bepaling, artikel 5.3, waarin onder meer is vermeld:

Als het woonhuis leegstaat, langer dan twee maanden buiten gebruik is, te koop staat, geheel of gedeeltelijk is gekraakt of bestemd is voor onteigening, geldt het verschil tussen de verkoopwaarde onmiddellijk voor de schadegebeurtenis en van het overgebleven deel na de schadegebeurtenis.
3.12
[appellanten] hadden zowel voor de woning in [plaats1] als voor de woning in [plaats2] een hypothecaire geldlening afgesloten bij de Rabobank. Omdat de woning in [plaats1] niet verkocht werd, hadden [appellanten] dubbele woonlasten. In verband daarmee hebben zij in overleg met (afdeling Bijzonder Beheer van) de Rabobank in 2011 ook de woning in [plaats2] te koop aangeboden.
Naar aanleiding van een gesprek met een medewerker van Bijzonder Beheer schreef [appellant] in een e-mail van 27 mei 2015 aan [de zoon] onder meer:
‘(…) gesprek gehad hier over en moet per 27-06-2015 de prijs[hof: voor de woning in [plaats1] ]
verlagen naar € 195.000. Het liefst heeft hij dat het hier[hof: [plaats2] ]
eerst wordt verkocht en dat wij terug gaan naar [plaats1] !!.’
3.13
Omstreeks september 2015 is de woning te [plaats1] voor € 190.000,- verkocht onder voorbehoud van financiering. Nadat de Rabobank de kopers op 5 oktober 2015 had laten
weten geen financiering te verstrekken, hebben de kopers op 6 oktober 2015 de koop ontbonden.
3.14
In de nacht van 2 op 3 oktober 2015 is de woning afgebrand.
3.15
Op 24 oktober 2017 hebben een door Aegon en door [appellanten] benoemde expert een akte van taxatie opgesteld. In deze akte is de schade op basis van de verkoopwaarde vastgesteld op € 150.000,- en op basis van de herbouwwaarde op € 379.359,-. Aegon heeft op 11 december 2017 de schade op basis van de verkoopwaarde uitgekeerd. Eerder had Aegon al de opruimingskosten uitgekeerd.
3.16
De verzekering voor de woning in [plaats1] is per 10 maart 2018 beëindigd.
3.17
De restanten van de woning in [plaats1] zijn gesloopt. In 2022 hebben [appellanten] de woning verkocht aan [de zoon] . De woning in [plaats2] hadden zij al eerder, in 2019, aan een derde verkocht.
3.18
[appellanten] hebben Aegon verzocht en gesommeerd de brandschade af te wikkelen op basis van de herbouwwaarde. Aegon heeft dat geweigerd.

4.4. De motivering van de beslissing

Plan van behandeling en enkele uitgangspunten4.1 Het hof zal eerst de vorderingen op Aegon bespreken. Wanneer die vorderingen toewijsbaar zijn, kunnen de vorderingen van [appellanten] tegen Venhorst grotendeels onbesproken blijven. Die vorderingen hebben een subsidiair karakter.
4.2
Bij de bespreking van de vorderingen van [appellanten] gaat het hof ervan uit dat artikel 6.2 van de polisvoorwaarden 3002 een kernbeding is. Datzelfde geldt voor artikel 5.3 van de polisvoorwaarden 3014. De rechtbank heeft dat ook overwogen en daartegen hebben [appellanten] - terecht - geen grief gericht. Dat betekent dat afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek, over de algemene voorwaarden, niet op dit beding van toepassing is.
4.3
Het hof gaat er, net als de rechtbank, van uit dat de polisvoorwaarden 3002 en 3014, met daarin het genoemde kernbeding, niet naar [appellanten] zijn verstuurd. [appellanten] hebben gemotiveerd bestreden dat zij de voorwaarden hebben ontvangen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [naam1] van Venhorst verklaard dat hij de polisvoorwaarden niet naar [appellanten] heeft gestuurd. Namens Aegon is toen aangegeven dat de nummers van de toepasselijke polisvoorwaarden op de polisbladen vermeld waren en dat Venhorst, als daar onduidelijkheid over was geweest, dat had moeten oppakken.
[appellanten] zijn gebonden aan artikel 6.3 van de polisvoorwaarden 3002 en later artikel 5.3 van de polisvoorwaarden 30144.4 De polisvoorwaarden 3002 en 3014 zijn [appellanten] dus niet - en al helemaal niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst - toegestuurd. Dat betekent nog niet dat ze niet op de verzekeringsovereenkomst tussen Aegon en [appellanten] van toepassing zijn. De vraag of dat het geval, moet worden beantwoord aan de hand van de algemene regels over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 e.v. BW) en de zogenaamde wils-vertrouwens leer (artikelen 3:33 en 3:35 BW).
4.5 Aegon heeft, nadat Venhorst daar namens [appellanten] in een aanvraagformulier via het tussen Aegon en Venhorst bestaande elektronische communicatiesysteem om had gevraagd, een offerte uitgebracht voor het sluiten van de verzekering voor de woning in [plaats1] .
Op de daaropvolgende offerte was onder meer vermeld dat de voorwaarden 3002 van toepassing waren op de geoffreerde verzekering. De offerte is naar Venhorst gestuurd, die de offerte doorstuurde naar [appellanten] (zie 3.5).
[appellanten] dienden de offerte te ondertekenen en de bijgevoegde vragenlijst in te vullen. Op de offerte was vermeld dat de kandidaat verzekeringnemers, [appellanten] dus, door ondertekening van de offerte akkoord gingen met de toepasselijkheid van de ‘
daarbij behorende, en daarmee een geheel vormende, voorwaarden van verzekering’. De ondertekende offerte en de ingevulde vragenlijst zijn via Venhorst bij Aegon ingediend (zie 3.5).
Vervolgens hebben [appellanten] via Venhorst het aanvraagformulier ondertekend. Ook op dit aanvraagformulier is vermeld dat de kandidaat-verzekeringnemer door ondertekening van het formulier verklaart in te stemmen met de toepasselijkheid van de daarbij behorende polisvoorwaarden (zie 3.6).
Ten slotte heeft Aegon een polisblad opgesteld en naar [appellanten] gestuurd, met een kopie aan Venhorst. Op het polisblad is aangegeven dat de polisvoorwaarden 3002 op de verzekering van toepassing zijn (zie 3.7).
4.6
Uit deze gang van zaken volgt dat [appellanten] de toepasselijkheid van de polisvoorwaarden hebben aanvaard. Zij hebben dat al gedaan bij de acceptatie en ondertekening van de offerte en daarna nogmaals door het invullen en ondertekenen van het aanvraagformulier. Vervolgens is op het polisblad ook nog eens uitdrukkelijk aangegeven dat de polisvoorwaarden 3002 van toepassing zijn.
4.7
[appellanten] werden bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst bovendien bijgestaan door Venhorst, als assurantietussenpersoon een deskundige op het gebied van verzekeringen. Aegon mocht erop vertrouwen dat Venhorst [appellanten] erop gewezen had dat indien zij de offerte zouden tekenen zij ook de toepasselijkheid van polisvoorwaarden 3002 aanvaardden en dat Venhorst de voor [appellanten] relevante bepalingen uit deze voorwaarden met hen besproken had, waaronder in elk geval de bepalingen over de dekkingsomvang. Om die reden hoefde Aegon er niet aan te twijfelen dat [appellanten] , ondanks de ondertekening van de offerte, toch niet instemden met de toepasselijkheid van polisvoorwaarden 3002 of met een kernbeding uit die voorwaarden.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat polisvoorwaarden 3002, en ook artikel 6.2 van die voorwaarden, op de verzekeringsovereenkomst tussen Aegon en [appellanten] van toepassing zijn. Polisvoorwaarden 3002 zijn opgevolgd door polisvoorwaarden 3014, met artikel 5.3, dat vergelijkbaar is met artikel 6.2 uit polisvoorwaarden 3002. [appellanten] hebben niet gesteld dat indien polisvoorwaarden 3002 (met artikel 6.2) van toepassing zijn polisvoorwaarden 3014 (met artikel 5.3) niet van toepassing zijn, zodat ervan kan worden uitgegaan dat, nadat eerst polisvoorwaarden 3002 van toepassing waren op de overeenkomst, vervolgens vanaf april 2015 polisvoorwaarden 3014 van toepassing werden.
4.9
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan onbesproken blijven of de overeenkomst zonder artikel 6.2 (of artikel 5.3) wel voldoende bepaalbaar is en ook of artikel 6.2 (of artikel 5.3) een bestendig gebruikelijk beding is [1] .
De vorderingen tegen Aegon zijn niet toewijsbaar4.10 Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ten tijde van de brand artikel 5.2 van de polisvoorwaarden 3014 op de overeenkomst van toepassing was. Partijen zijn het erover eens dat deze bepaling Aegon verplicht tot uitkering op basis van de verkoopwaarde, niet op basis van de herbouwwaarde. Aegon heeft op basis van de verkoopwaarde uitgekeerd en daarmee aan haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst voldaan. Dat betekent dat de vordering van [appellanten] voor recht te verklaren dat Aegon op basis van de herbouwwaarde uit dient te keren niet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de vordering tot betaling van
€ 229.762,37 (het bedrag dat bij een uitkering op basis van de herbouwwaarde onbetaald is gebleven) en van de buitengerechtelijke kosten.
4.11
Bij deze stand van zaken kan de door Aegon opgeworpen vraag of een uitkering naar herbouwwaarde onverenigbaar is met het indemniteitsbeginsel onbesproken blijven.
Venhorst heeft haar zorgplicht bij het sluiten van de verzekering tegenover [appellanten] geschonden4.12 Op grond van artikel 7:401 BW is een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever verplicht om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Hoe ver de zorgplicht van de assurantietussenpersoon gaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [2] Daarbij zijn onder meer van belang de aard en de inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon. De assurantietussenpersoon heeft een zorgplicht in het stadium van aanvraag en acceptatie van de verzekering, maar ook een (na)zorgverplichting op het moment dat de verzekeringsovereenkomst gesloten is en tot zijn portefeuille behoort. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij het afsluiten van verzekeringen en bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat
- kort gezegd - de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer opmerkzaam maakt op de gevolgen die de hem bekende feiten, naar hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon behoort te begrijpen, voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben [3] .
4.13
Zoals hiervoor is aangegeven moet ervan worden uitgegaan dat Venhorst de polisvoorwaarden niet heeft doorgestuurd naar [appellanten] Venhorst heeft de polisvoorwaarden niet doorgenomen met [appellanten] en heeft [appellanten] er ook niet op gewezen dat, indien de woning in [plaats1] brandschade zou oplopen op het moment dat de woning leeg stond of te koop werd aangeboden, de schade op basis van verkoopwaarde en niet op basis van herbouwwaarde zou worden afgewikkeld. [naam1] heeft daarover bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard:
‘De oude waarde die bij de polis bij Zevenwouden werd gehanteerd is overgenomen. Over het bedrag is gesproken, niet over de grondslag. Er is niet aan de orde geweest dat niet tegen herbouwwaarde maar tegen verkoopwaarde zou worden gedekt bij leeg stand en te koop staan.
Ik heb de polisvoorwaarden niet naar [appellanten] gestuurd. De van toepassing zijnde voorwaarden staan in de offerte. [appellant] heeft dat geparafeerd.
In de voorgesprekken is met [appellanten] niet gesproken over punten waarop moest worden gelet. Ik heb toen niet nagedacht over wat als dekking zou worden vergoed. Het kan zo zijn dat een klant belang heeft bij informatie daarover, maar dan zou je alle mogelijke schade gevallen wat betreft de dekking met de klant moeten bespreken.
4.14
Uit deze verklaring van [naam1] volgt dat hij met [appellanten] wel heeft gesproken over de verzekerde som van € 380.000,- - dat bedrag is ook in de offerte en op het polisblad vermeld als verzekerde som -, maar daarbij niet heeft aangegeven dat niet op basis van dit bedrag, de herbouwwaarde, zou worden uitgekeerd indien er brandschade zou ontstaan op het moment dat de woning leeg stond of te koop werd aangeboden. Op het moment van het sluiten van de verzekering stond de woning in [plaats1] al jaren leeg en werd de woning ook al jaren te koop aangeboden. Dat wist [naam1] ook; de jarenlange leegstand van de woning was volgens Venhorst de reden dat Zevenwouden de verzekering heeft opgezegd en op het aanvraagformulier voor de verzekering bij Aegon was vermeld dat de woning leeg stond en te koop werd aangeboden. Dat wanneer er brand zou uitbreken de woning nog steeds leeg stond en/of de koop werd aangeboden was dan ook niet alleen maar een theoretische mogelijkheid, maar een situatie die aansloot bij de (jarenlang bestaande) realiteit. Dat bij brand de schade op grond van de van toepassing verklaarde polisvoorwaarden (waaronder artikel 6.2 en later artikel 5.3) niet zou worden afgewikkeld op basis van de op de polis vermelde herbouwwaarde, maar op basis van de verkoopwaarde, was om die reden eveneens niet alleen een theoretische mogelijkheid, maar een realistisch scenario.
4.15
Het feit dat de woning in [plaats1] leeg stond en te koop werd aangeboden had, gelet op de inhoud van de polisvoorwaarden, gevolgen voor de dekking van de door [appellanten] bij Aegon af te sluiten verzekering. Die bood als de woning leeg of te koop bleef staan geen dekking op basis van herbouwwaarde, maar op basis van de verkoopwaarde. Niet ter discussie staat dat deze waarde aanzienlijk lager was dan de herbouwwaarde en dat Venhorst dit wist. Venhorst behoorde dat als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon te begrijpen en hij behoorde [appellanten] daar ook opmerkzaam op te maken, zeker ook omdat de offerte en het polisblad bij hen de indruk zouden kunnen wekken dat bij brand de schade op basis van een bedrag van € 380.000,- , de herbouwwaarde, zou worden afgewikkeld. Door [appellanten] daar niet op te wijzen is Venhorst tekortgeschoten in haar verplichting [appellanten] adequaat te informeren over de daadwerkelijke dekking van de verzekering. Venhorst had [appellanten] erop moeten wijzen dat, wanneer de woning zou afbranden op het moment dat deze nog leeg stond en/of te koop werd aangeboden, zij niet de herbouwwaarde zouden ontvangen van Aegon maar de (veel lagere) verkoopwaarde.
4.16
Venhorst heeft een punt als zij aanvoert dat een assurantietussenpersoon niet de gevolgen van allerlei theoretische scenario’s voor de dekking van een door zijn bemiddeling gesloten of tot zijn portefeuille behorende verzekering met zijn opdrachtgever hoeft door te nemen. In dit geval was, zoals gezegd, geen sprake van een theoretisch, maar van een realistisch scenario. Die verplichting de verzekerde adequaat te informeren over de dekking geldt ook indien de verzekerde geen, of nauwelijks, mogelijkheden heeft om de situatie te veranderen.
4.17
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat Venhorst is tekortgeschoten in haar verplichting [appellanten] adequaat te informeren over de dekking van de door haar bemiddeling bij Aegon afgesloten verzekering voor de woning in [plaats1] en over de consequenties daarvan, mocht er brand uitbreken in deze woning op het moment dat deze nog leeg stond en/of te koop werd aangeboden [4] .
Het causaal verband tussen de zorgplichtschending van Venhorst en de door [appellanten] gevorderde schade vanwege de afwikkeling op basis van de verkoopwaarde ontbreekt4.18 Dat Venhorst [appellanten] niet adequaat heeft geïnformeerd over de dekking van de bij Aegon afgesloten verzekering betekent niet dat de vordering van [appellanten] tot vergoeding van het verschil tussen de van Aegon ontvangen uitkering en een uitkering op basis van de herbouwwaarde toewijsbaar is. Daarvoor is noodzakelijk dat komt vast te staan dat indien Venhorst wel aan haar verplichting had voldaan een situatie was ontstaan waarin [appellanten] bij brand wel aanspraak hadden kunnen maken op een uitkering op basis van herbouwwaarde. De stelplicht en bewijslast dat dit het geval zou zijn geweest, rusten op [appellanten]
4.19
[appellanten] hebben allereerst aangevoerd dat indien zij door Venhorst zouden zijn gewezen op de betekenis van artikel 6.2 voor de dekking van de bij Aegon af te sluiten verzekering, zij de verzekering niet bij Aegon zouden hebben afgesloten, maar dat zij bij een andere verzekeraar een verzekering zouden hebben afgesloten die wel dekking bood op basis van de herbouwwaarde bij een leeg staande en/of te koop staande woning. Zij hebben polisvoorwaarden van verschillende verzekeraars overgelegd, waaruit valt af te leiden dat toch op basis van herbouwwaarde wordt uitgekeerd wanneer een woning ten tijde van de brand leeg staat of te koop staat, en in enkel geval leeg en te koop staat.
4.2
Venhorst heeft niet bestreden dat dergelijke verzekeringen af te sluiten zijn, maar heeft er wel op gewezen dat indien [appellanten] de woning in [plaats1] bij een andere verzekeraar dan Aegon had willen onderbrengen die verzekeraar de woning wel had moeten accepteren. Dat zou volgens Venhorst niet zijn gebeurd, omdat de woning van [appellanten] nauwelijks verzekerbaar was. Venhorst heeft zich erover verbaasd dat Aegon de woning wel geaccepteerd heeft; zij schrijft dat toe aan de goede verhouding tussen haar en Aegon. Venhorst stelt dat een woning die lang leeg en/of te koop staat lastig te verzekeren is. Een leegstaande woning heeft nu eenmaal een groter risico op brand. In dit geval gaat het bovendien om een woning met een rieten dak. Zij wijst erop dat Zevenwouden niet voor niets de woning niet langer wilde verzekeren. Het risico was Zevenwouden te hoog.
4.21
In het licht van dit overtuigende verweer hebben [appellanten] hun stelling dat zij de woning, ook als deze leeg en/of te koop stond, elders wel tegen herbouwwaarde hadden kunnen verzekeren, onvoldoende onderbouwd. Zij hebben slechts gewezen op de (theoretische) mogelijkheid om een leegstaande en/of te koop staande woning tegen herbouwwaarde te verzekeren, maar hebben niet gesteld - laat staan onderbouwd - dat indien zij de woning in [plaats1] ter verzekering zouden hebben aangeboden bij een verzekeraar die deze dekking bood de woning ook zou zijn geaccepteerd.
4.22
[appellanten] hebben verder aangevoerd dat, indien Venhorst zou hebben gewezen op de gevolgen van het leeg staan en te koop staan van de woning voor de dekking van de verzekering bij Aegon, zij een einde zouden hebben gemaakt aan de situatie waarin de woning leeg stond en te koop werd aangeboden. In dat geval zouden zij de woning zelf zijn gaan bewonen of verhuurd hebben, waardoor de schade wel op basis van de herbouwwaarde zou zijn afgewikkeld.
4.23
Het hof stelt voorop dat de vraag of aannemelijk is dat [appellanten] daadwerkelijk in de woning in [plaats1] zouden zijn gaan wonen, of de woning verhuurd zouden hebben, niet op basis van ‘de kennis van nu’ (dat het risico van brand zich heeft gerealiseerd) moet worden beantwoord. Bepalend is wat de situatie in 2015 was, toen [appellanten] hun woning in [plaats1] wilden verzekeren en zij zelf al geruime tijd elders woonden. Waar het om gaat is of [appellanten] , na de mededeling van Venhorst dat de woning in [plaats1] wel bij Aegon verzekerd kon worden maar dat zolang de woning leegstond en/of te koop werd aangeboden bij brand niet de herbouwwaarde maar de verkoopwaarde zou worden uitgekeerd, een voldoende reden zouden hebben gezien om terug te verhuizen naar de woning in [plaats1] of om deze woning te verhuren.
4.24
Het hof vindt dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij, als Venhorst de genoemde informatie zou hebben verstrekt, in [plaats1] waren gaan wonen of de woning verhuurd zouden hebben. Daarbij is het volgende van belang:
- [appellanten] waren uit de woning in [plaats1] vertrokken om in [plaats2] te gaan wonen. Zij woonden daar pal naast een van hun zoons en diens gezin. Het ligt om die reden bepaald niet voor de hand dat [appellanten] de ingrijpende beslissing zouden nemen om terug naar [plaats1] te verhuizen. Uit de e-mail van [appellant] aan [de zoon] van 27 mei 2015 (zie 3.11) volgt ook niet dat [appellanten] toen zelf van plan waren om naar [plaats1] terug te verhuizen; verkoop van de woning in [plaats2] en verhuizing naar [plaats1] was een suggestie van Bijzonder Beheer van de Rabobank.
- De woning in [plaats1] heeft jarenlang te koop gestaan. Gesteld noch gebleken is dat [appellanten] pogingen hebben ondernomen om de woning te verhuren. Het ligt om die reden niet voor de hand dat zij de woning zouden gaan verhuren. In dit verband merkt het hof op dat het verhuren van de woning ook zou betekenen dat hun zoon [de zoon] , die geregeld in de woning in [plaats1] verbleef, er geen gebruik meer van zou kunnen maken. Bovendien zouden [appellanten] voor het verhuren van de woning toestemming van de Rabobank, de hypotheeknemer, hebben moeten krijgen. Dat de bank die toestemming zou hebben gegeven is, gezien het feit dat de bank aandrong op verkoop van de woning, bepaald onzeker.
- Dat [appellanten] naar [plaats1] zouden verhuizen of de woning daar zouden gaan verhuren, lag gezien het voorgaande niet in de lijn van de verwachtingen. Het zou een beslissing zijn geweest met ingrijpende gevolgen. Dat [appellanten] die beslissing toch zouden hebben genomen indien Venhorst hen zou hebben geïnformeerd over het feit dat vanwege de leegstand bij brand niet de herbouwwaarde maar de verkoopwaarde zou worden uitgekeerd, vindt het hof niet aannemelijk. Achteraf is, zoals gezegd, voor [appellanten] duidelijk geworden wat de consequentie is van afwikkeling van een brandschade tegen verkoopwaarde en niet tegen herbouwwaarde. Zij zijn nu ‘sadder but wiser’. Op de momenten dat Venhorst hen had moeten informeren, was brandschade een theoretisch risico en waren de begrippen herbouwwaarde en verkoopwaarde en de daaraan gekoppelde bedragen abstracties. Dat zij in deze informatie toch een voldoende reden zouden hebben gezien om de voor hen ingrijpende stap te zetten, ligt onvoldoende voor de hand.
4.25
De conclusie is dat [appellanten] ook onvoldoende hebben onderbouwd dat zij, indien Venhorst hen adequaat zou hebben geïnformeerd over de gevolgen van de leegstand en het te koop staan van de woning in [plaats1] , de leegstand zouden hebben beëindigd en de woning niet langer te koop zouden hebben gezet. Dat betekent dat het causaal verband tussen deze tekortkoming van Venhorst en de schade van [appellanten] niet aannemelijk is geworden. De vordering van [appellanten] tot vergoeding van deze schade door Venhorst is dan ook niet toewijsbaar [5] .
De vordering van [appellanten] op Venhorst tot vergoeding van de na de brand betaalde premie is gedeeltelijk toewijsbaar4.26 De verzekeringsovereenkomst tussen [appellanten] en Aegon betreffende de woning in [plaats1] is ook na de brand voortgezet. Uiteindelijk is de verzekering per 10 maart 2018 beëindigd. [appellanten] verwijten Venhorst dat Venhorst hen niet heeft geadviseerd om de verzekerde som te verlagen. Zij wijzen er in dat verband op dat zij na de brand geen, of in elk geval veel minder, risico liepen op brandschade. De woning was immers al afgebrand en moest volledig gesloopt worden.
4.27
Volgens Venhorst was er geen reden voor haar om na de brand te adviseren de verzekerde som te verlagen. Wanneer na een brand de verzekerde som wordt verlaagd en er wordt vervolgens herbouwd moet de verzekerde som weer verhoogd worden. Het is dan maar de vraag of de verzekeraar daar dan mee wil instemmen. En als dat niet het geval is en er wordt geen andere verzekeraar gevonden die wel volledige dekking wil verlenen, heeft de verzekerde een fors probleem. Het risico dat die situatie zich bij [appellanten] zou kunnen voordoen, was reëel. Het was immers moeilijk geweest om de woning van [appellanten] opnieuw verzekerd te krijgen, aldus Venhorst.
4.28
Het betoog van Venhorst zou overtuigend zijn geweest wanneer verwacht mocht worden dat [appellanten] hun woning binnen redelijke termijn zouden laten herbouwen. Maar daar was, naar Venhorst wist of kon weten, nu juist geen concreet zicht op. Aegon weigerde de schade op basis van de herbouwwaarde af te wikkelen en het was niet aannemelijk dat [appellanten] over de middelen beschikten om de kosten van herbouw zelf te financieren. Onder deze omstandigheden diende Venhorst ervan uit te gaan dat herbouw niet, of veel later
- nadat [appellanten] Aegon in een juridische procedure gedwongen hadden tot afwikkeling op basis van de herbouwwaarde - zou plaatsvinden. Tot die tijd was het verzekerde object een totaal afgebrand pand dat gesloopt moest worden. Venhorst heeft, desgevraagd, tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk kunnen maken waarom een dergelijk object tegen brandschade (op basis van een substantiële verzekerde som) verzekerd zou moeten zijn. Als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon zou Venhorst [appellanten] dan ook hebben moeten adviseren om de verzekerde som fors te verminderen op het moment dat duidelijk werd dat herbouw niet binnen afzienbare termijn te verwachten was. Dat was volgens het hof het geval vanaf in elk geval medio 2016. [appellanten] hadden zich toen voorzien van juridische bijstand en een eerste sommatiebrief laten versturen. Het hof zal daarom
1 juli 2016 aanhouden als tijdstip waarop Venhorst [appellanten] had moeten adviseren de verzekerde som fors te verminderen en waarop [appellanten] dit advies hadden gevolgd. Het hof merkt in dit verband op dat Venhorst niet heeft aangevoerd dat [appellanten] dat advies naast zich zouden hebben neergelegd.
4.29
Uitgaande van de door [appellanten] vermelde, en door Venhorst niet weersproken, premies van de verzekering en schattenderwijs van een reductie van die premies met 75% (waarbij het hof de uitkomst zal afronden) komt het hof uit op een bedrag van gemiste premiereductie van 0,75 x (9 maanden à € 116,43 en 11 maanden à € 117,81) = € 1.757,84, door het hof afgerond op € 1.750,- inclusief wettelijke rente tot 1 april 2018, de eerste dag na de laatste maand van de periode waarop de premiereductie betrekking heeft. Het hof zal Venhorst veroordelen tot betaling van dit bedrag en de wettelijke rente daarover vanaf
1 april 2018 [6] .
4.3
De vordering van [appellanten] tot veroordeling van Venhorst in € 527,91 aan buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd, doordat [appellanten] niet hebben gesteld dat ook buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt met het oog op het wel toewijsbare deel van hun vordering. Dat ligt niet voor de hand omdat de buitengerechtelijke kosten worden verbonden aan activiteiten die hebben plaatsgevonden voor deze vordering actueel werd.
Conclusies4.31 De vorderingen van [appellanten] op Aegon zijn niet toewijsbaar. Het hof zal het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de afwijzing van de vorderingen tegen Aegon dan ook bekrachtigen, maar vernietigen voor wat betreft de verklaring voor recht. [appellanten] hebben hun daartoe strekkende vordering bij het hof niet gehandhaafd en partijen zijn het erover eens dat die vordering niet toewijsbaar is. Aegon is niet opgekomen tegen de beslissing tot compensatie van de proceskosten, zodat die beslissing bekrachtigd zal worden. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van Aegon in de procedure bij het hof (salaris van de advocaat: 2 punten, tarief VI), te vermeerderen met wettelijke rente.
4.32
De vorderingen van [appellanten] op Venhorst zijn slechts zeer beperkt toewijsbaar. Venhorst is weliswaar tekortgeschoten in haar zorgplicht, maar dat heeft niet tot de door [appellanten] gevorderde schade wegens de afwikkeling op basis van de verkoopwaarde in plaats van de herbouwwaarde geleid. De vordering voor recht te verklaren dat Venhorst wel aansprakelijk is voor deze schade en de vordering tot betaling van deze schade is dan ook niet toewijsbaar. Een andere verklaring voor recht vorderen [appellanten] niet langer. Het hof zal Venhorst wel veroordelen tot betaling van € 1.750,- met de wettelijke rente vanaf
1 april 2018. Het hof zal het vonnis van de rechtbank voor wat betreft het geschil tussen [appellanten] en Venhorst vernietigen, behalve op het punt van de (compensatie van de) proceskosten, omdat Venhorst daar niet tegen is opgekomen. Bij deze stand van zaken, waarin de vorderingen van [appellanten] voor het overgrote deel worden afgewezen, zullen [appellanten] worden veroordeeld in de kosten van het door hen ingestelde hoger beroep (salaris advocaat:
2 punten, tarief VI). In het door haar ingestelde hoger beroep is Venhorst in het ongelijk gesteld. Het hof zal haar daarom in de proceskosten veroordelen (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
4.33
Partijen hebben ook gevorderd dat de andere partij(en) in de nakosten wordt(worden) veroordeeld. De veroordeling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat ook een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. De nakosten en de wettelijke rente daarover hoeven om die reden niet afzonderlijk te worden vermeld [7] .

5.5. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor zover de vorderingen tegen Aegon zijn afgewezen en op het punt van de beslissing over de proceskosten;
vernietigt het vonnis van de rechtbank voor het overige en beslist in zoverre als volgt:
veroordeelt Venhorst om aan [appellanten] te betalen € 1.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep van Aegon en Venhorst en stelt deze kosten voor ieder van hen vast op € 772,- voor griffiegeld en op € 8.632,- aan kosten van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de datum van dit arrest;
veroordeelt Venhorst in de kosten van het hoger beroep tegen [appellanten] en stelt deze kosten vast op € 1.183,- aan kosten van de advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.E.L. Fikkers en I. Tubben en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De grieven 1 en 2 van [appellanten] falen.
2.HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV669.
3.HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2537.
4.Grief 1 van Venhorst faalt.
5.De grieven 3 t/m 5 van [appellanten] falen.
6.Grief 6 van [appellanten] slaagt gedeeltelijk.
7.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.