In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning aan de [adres1] 6 te [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 1.180.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was, onder andere vanwege de invoering van een nieuw bestemmingsplan dat de bouwmogelijkheden van de woning beperkte. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 maart 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de nieuwe regels in het bestemmingsplan leidden tot een waardevermindering van de woning, terwijl de heffingsambtenaar stelde dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de invoering van het bestemmingsplan wel degelijk invloed had op de waarde van de woning.
Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde van de woning moest worden verlaagd naar € 1.087.000, waarbij het gelijkheidsbeginsel werd toegepast. Dit omdat de WOZ-waarde van een vergelijkbare woning aan de [adres1] 8 eerder was verlaagd, en het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een gelijke behandeling. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.