ECLI:NL:GHARL:2023:410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.295.698
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige in het belang van de kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De moeder had verzocht om alleen het ouderlijk gezag over haar dochter, geboren in 2014, te verkrijgen. De vader, die lijdt aan niet-aangeboren hersenletsel, was verweerder in deze procedure. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarin werd geoordeeld dat het gezamenlijk gezag van beide ouders in stand moet blijven. Het hof oordeelde dat het niet-aangeboren hersenletsel van de vader geen reden is om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Het hof benadrukte dat gezamenlijk gezag bijdraagt aan een gelijkwaardig ouderschap en dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders betrokken blijven bij haar leven. De raad voor de kinderbescherming had ook geadviseerd om het gezamenlijk gezag te handhaven, omdat dit het beste zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en dat de vader, ondanks zijn beperkingen, in staat is om beslissingen te nemen over de minderjarige. De moeder had geen belang meer bij haar subsidiaire verzoek om vervangende toestemming voor een paspoort voor de minderjarige, aangezien zij inmiddels over de benodigde documenten beschikte. Het hof heeft het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.698
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510365)
beschikking van 17 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Cortet in Utrecht,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Smit in Utrecht.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 13 januari 2022 verwijst het hof naar de tussenbeschikking van die datum. In die tussenbeschikking heeft het hof de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een nader onderzoek in te (doen) stellen naar de situatie van de moeder en de vader in relatie tot hun dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2014, en hun gezag over [de minderjarige] , en te rapporteren en te adviseren over dat gezag.
1.2
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • de brief van de raad van 27 juli 2022 met als bijlagen het raadsrapport van 20 juli 2022 en een kopie van het verzoek ondertoezichtstelling van 27 juli 2022;
  • een journaalbericht namens de vader van 31 augustus 2022;
  • een brief namens de moeder van 5 september 2022;
  • een journaalbericht namens de vader van 26 september 2022 met bijlage.
1.3
Op 13 december 2022 heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door een tolk, met haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad).

2.De verdere feiten

In de beschikking van 31 augustus 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 31 augustus 2023.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de moeder alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] moet worden belast. Daarop ziet het primaire verzoek van de moeder in hoger beroep. Subsidiair heeft de moeder het hof verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige] . In de tussenbeschikking is al overwogen dat de moeder geen belang meer heeft bij dit verzoek omdat zij inmiddels over een ID-kaart en een paspoort voor [de minderjarige] beschikt.
3.2
De rechter kan bepalen dat voortaan één ouder alleen het gezag over een kind uitoefent als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de ouders gezamenlijk het gezag moeten houden over [de minderjarige] . Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
3.4
De raad adviseert in zijn rapport van 20 juli 2022 om het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten. De raad heeft zijn advies als volgt gemotiveerd:
“In het belang van [de minderjarige] adviseert de RvdK geen wijziging in het gezag over [de minderjarige] en het gezamenlijk gezag in stand te laten, omdat dit het meest recht doet aan de belangen van [de minderjarige] die zich, ondanks de complexiteit van haar opvoedsituatie, toch nog steeds positief weet uit te spreken over haar vader en het contact met hem. Gelet op moeders opstelling naar vader en zijn familie, acht de RvdK het risico te groot dat [de minderjarige] bij eenhoofdig gezag van moeder, geen ruimte meer krijgt voor contact met hen. Voor [de minderjarige] is het tevens belangrijk dat haar vader kan mee blijven beslissen, zodat hij meer betrokkenheid krijgt en
meer kan deelnemen aan haar leven.”
3.5
De moeder voert aan dat de vader als gevolg van zijn niet-aangeboren hersenletsel geen situaties kan overzien en hij zichzelf niet kan uitdrukken. Het hof is van oordeel dat, hoewel de vader fysiek ernstig is beperkt (halfzijdige verlamming) door hersenletsel ten gevolge van een verkeersongeluk, niet is gebleken dat de vader cognitief niet in staat is om situaties te overzien en beslissingen te nemen over [de minderjarige] . De raad heeft tijdens de zitting verteld dat de dagelijkse begeleiders van de vader vinden dat hij dat wel kan. De vader heeft wel beperkt spraakvermogen. Daardoor heeft hij meer tijd nodig om zich uit te drukken dan anderen. Het hof is van oordeel dat van de moeder verwacht mag worden dat zij hiervoor begrip en geduld opbrengt. De vader was fysiek al beperkt voordat de partijen een relatie kregen en dus voordat [de minderjarige] werd geboren, en tijdens de relatie van de ouders heeft de moeder dus ook met de vader kunnen communiceren over [de minderjarige] . Daarom is het hof van oordeel dat de beperking van de vader geen reden is om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat de ouders samen het gezag hebben. De GI heeft verteld dat zij tijdens de ondertoezichtstelling wil werken aan de communicatie tussen de ouders, zodat die uiteindelijk soepeler zal verlopen. Het hof is van oordeel dat het nu te vroeg is voor de conclusie dat een voor het gezag zinvolle communicatie tussen deze ouders (blijvend) niet mogelijk is.
3.6
Het hof is daarnaast van oordeel dat het gezamenlijk gezag bijdraagt aan een gelijkwaardige positie van de ouders. De raad schrijft in zijn rapport dat [de minderjarige] klem zit tussen de moeder (en haar familie) en de vader (en zijn familie). De beide families houden heel veel van [de minderjarige] , maar zijn ook achterdochtig naar elkaar. Hierdoor wordt [de minderjarige] onder druk gezet en heeft zij moeite om haar eigen emoties te ervaren en te uiten. De raad vreest dat de moeder al het contact met de vader en zijn familie zal afhouden als zij het eenhoofdig gezag krijgt en de vader niet meer nodig heeft bij het nemen van beslissingen over [de minderjarige] . Het hof ziet dit risico ook. De vader heeft al een kleinere rol in [de minderjarige] ’s leven dan de moeder, omdat hij fysiek niet zelfstandig voor haar kan zorgen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de vader en zijn familie betrokken blijven in haar leven. Een goed contact met haar vader is belangrijk voor haar identiteitsontwikkeling. Bovendien schrijft de raad dat de familie van de vader [de minderjarige] veel liefde en verbinding te bieden heeft.

4.De slotsom

4.1
Het hof is dus van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag, terecht heeft afgewezen.
4.2
Ook het subsidiaire verzoek van de moeder zal het hof afwijzen nu, zoals in de tussenbeschikking is overwogen, de moeder bij (de beoordeling van) dat verzoek geen belang meer heeft.
4.3
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, E. de Boer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 17 januari 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.