In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven [belanghebbende] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 16 te [plaats1] is vastgesteld op € 503.000 door de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2019. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 22 maart 2022, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling het verbod op willekeur en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Belanghebbende stelt dat de woning een lagere waarde heeft dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.