ECLI:NL:GHARL:2023:3979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.308.962
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ouderschapsbeoordeling in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, waarbij de moeder in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beslissingen van de kinderrechter. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van de Weerd, stelt dat zij heeft meegewerkt aan alle vereiste stappen en dat er geen ouderschapsbeoordeling heeft plaatsgevonden. De gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, verzet zich tegen de terugplaatsing van de minderjarige, die momenteel bij pleegouders woont. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de bestreden beslissingen van de kinderrechter vernietigd en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2023 zijn verschillende partijen aanwezig, waaronder de moeder, vertegenwoordigers van de GI, en de pleegouders. De GI heeft aangegeven dat de samenwerking met GGZ Drenthe-Beilen is beëindigd vanwege zorgen over de ouders en de situatie van de minderjarige. De pleegouders hebben hun bezorgdheid geuit over de impact van de omgangsregeling op de minderjarige, die gedragsproblemen vertoont na de omgang met zijn ouders.

Het hof heeft besloten dat er een onderzoek moet worden ingesteld door de raad naar het perspectief van de minderjarige en de mogelijkheden voor terugplaatsing bij de moeder. In afwachting van dit onderzoek heeft het hof een nieuwe voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder eenmaal per twee weken begeleid contact heeft met de minderjarige. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en rapportage door de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.306.992, 200.308.962 en 200.308.966
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 526104, 531709, 534662 en 534758)
beschikking van 11 mei 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

In alle zaken
1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 juli 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI met producties van 7 februari 2023;
- een journaalbericht van mr. Dorhout-Tielken van 8 februari 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Van de Weerd van 9 februari 2023 met producties;
- een mailbericht van de GI van 14 maart 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Van de Weerd van 21 maart 2023 met producties;
- een mailbericht van de GI van 29 maart 2023 met producties.
1.3
Op 31 maart 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door mr. E.L. de Craen, als waarnemer van mr. Van de Weerd;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de heer [naam1] (pleegvader), bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van [naam2] als informant;
- [de vader] (hierna: de vader) als informant.

2.De nadere feiten

In alle zaken
2.1
In augustus 2022 heeft de GI de onderhavige zaak intern overgedragen van de regio Foodvalley naar de regio Zuid-Oost.
2.2
Inmiddels zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 in [plaats1] , door de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verlengd tot 6 april 2024.

3.De motivering van de beslissing

In alle zaken
3.1
Op de mondelinge behandeling bleek dat de GI en de raad het door mr. Van de Weerd overgelegde journaalbericht van 30 maart 2023 met bijbehorende producties 17 tot en met 24 niet hadden ontvangen. Mr. Dorhout-Tielken heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging daarvan, aangezien deze laat was en de GI en de raad deze niet hadden ontvangen. Het hof heeft daarop beslist dat op het journaalbericht en die bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn, zonder noodzaak pas de dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en alle betrokkenen in redelijkheid niet voldoende hebben kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
3.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 26 juli 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.3
In die beschikking heeft het hof de bestreden beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2021 en 19 januari 2022, uitgesproken onder zaaknummers 526104 respectievelijk 531709, vernietigd voor zover het de beslissing over het perspectiefbesluit op basis van de geschillenregeling betreft en de GI alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot beoordeling van het perspectiefbesluit op basis van artikel 1:262b BW.
Verder heeft het hof:
- de overige beslissingen – te weten de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en het verzoek tot gelasten van een deskundigenbericht op grond van artikel 810a Rv – aangehouden in afwachting van het verloop van het traject in [plaats2] ;
- voor de periode vanaf de datum van de tussenbeschikking tot aan de start van het traject in [plaats2] een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en [de minderjarige] waarbij de moeder één uur per week begeleid contact heeft met [de minderjarige] op het kantoor van de GI in Veenendaal.
3.4
De moeder stelt dat zij overal aan heeft meegewerkt en alle stappen heeft gezet die van haar werden verwacht. Na de uithuisplaatsing is er geen hulpverlening meer voor haar ingezet.
De moeder stelt dat het traject in [plaats2] voortijdig is beëindigd als gevolg van handelen door de vader. Het is onterecht dat dit aan haar wordt toegerekend en daardoor het traject is beëindigd. De moeder heeft de relatie met de vader na het incident van januari 2023 direct definitief beëindigd.
De moeder is van mening dat zij [de minderjarige] een stabiele en rustige thuissituatie kan bieden; zij is leerbaar en heeft een groei doorgemaakt in sensitief en responsief reageren zoals zij ook bij de omgang laat zien. Het gedrag dat [de minderjarige] volgens de pleegouders na de omgang met de moeder laat zien, hoeft niet voort te komen uit een negatieve ervaring van [de minderjarige] tijdens de omgang of een trigger in de omgang voor [de minderjarige] , maar kan goed voortkomen uit het feit dat hij de moeder mist.
Het perspectief van [de minderjarige] kan nog niet worden bepaald, omdat nog niet alle middelen om een ouder en kind samen een toekomst te geven, zijn uitgeput. De moeder heeft nog steeds recht op een ouderschapsbeoordeling en staat daarvoor open. De gehele structuur om [de minderjarige] heen lijkt volgens de moeder echter te zijn gericht op het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders en niet op een hereniging met de moeder. Er is geen contact met de pleegouders, terwijl zij herhaaldelijk, maar tevergeefs, heeft verzocht daar in het belang van [de minderjarige] verandering in aan te brengen. De moeder wil zo nodig meewerken aan een raadsonderzoek. Ook staat de moeder nog open voor een onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.5
De GI voert aan dat zij een nauwe samenwerking is aangegaan met GGZ Drenthe-Beilen. Het traject is op initiatief van GGZ Drenthe-Beilen voortijdig beëindigd vanwege het broze en kwetsbare systeem van de ouders waarbij sprake is van een patroon van huiselijk geweld, alcoholgebruik, het niet uitspreken van zorgen en incidenten. Het incident in januari 2023, waaruit werd afgeleid dat er niets was veranderd bij de ouders, is daarbij een belangrijke factor geweest. De GI vindt het niet in het belang van [de minderjarige] dat de moeder het traject in [plaats2] nog gaat voortzetten. De GI maakt zich zorgen om de toxische relatie tussen de ouders, waarbij nog steeds sprake is van huiselijk geweld. Het patroon van de ouders – van aantrekken en afstoten in combinatie met alcoholgebruik – lijkt onvoldoende te zijn veranderd. Het afstand nemen van elkaar heeft niet geleid tot vermindering van de kans op huiselijk geweld.
[de minderjarige] is een sensitieve getraumatiseerde jongen met hechtingproblemen die veel sturing en begeleiding nodig heeft. Hij is gebaat bij een stabiele en rustige thuissituatie waarbij oog is voor zijn behoeften. [de minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid in zijn opvoedingsperspectief. Hij woont al de helft van zijn leven bij de pleegouders en is daar gehecht. Het is in zijn belang om bij hen op te groeien. Er lijkt een mate van wantrouwen te bestaan tussen de ouders en de pleegouders.
De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder loopt goed. In aanloop naar de opname in [plaats2] heeft [naam3] de moeder opvoedondersteuning gegeven en daaruit bleek dat de moeder beschikt over opvoedvaardigheden. De omgang is wel afhankelijk van de stemming van de moeder. Na de omgang laat [de minderjarige] zorgelijk gedrag zien. Het vraagt veel van de pleegouders om [de minderjarige] hierin goed te begeleiden.
[de minderjarige] heeft momenteel een keer per week omgang; de ene week met de moeder en de andere week met de vader. Het geeft [de minderjarige] te veel stress als beide ouders gelijktijdig omgang met hem hebben. De omgang wordt begeleid door [naam2] en vindt plaats op kantoor van de GI. De GI vindt dat de omgang moet worden teruggeschroefd naar eenmaal per drie weken, waarbij [de minderjarige] de ene keer omgang heeft met de moeder en de andere keer met de vader.
3.6
De pleegouders voeren aan dat het goed is dat het traject in [plaats2] is afgesloten. De opstart van dit traject heeft al veel impact gehad op het leven van [de minderjarige] en dat van het pleeggezin. De wekelijkse omgangsregeling heeft de opvoed- en schoolsituatie van [de minderjarige] verstoord. Na de omgang van [de minderjarige] met de moeder en de vader laat hij ander gedrag zien; [de minderjarige] heeft woede aanvallen, vernielt spullen, wil niet eten en heeft een terugval in babygedrag. Deze gedragsverandering zou worden geobserveerd en onderzocht in het traject in [plaats2] .
De pleegouders hebben hun medewerking verleend aan het opstarten van het traject in [plaats2] . Zij hielden daarbij het belang van [de minderjarige] voor ogen en vonden het belangrijk dat de eerder ingezette hulpverlening kon worden gecontinueerd. De pleegouders wilden voorkomen dat de positieve ontwikkeling die [de minderjarige] – mede dankzij de inzet van gespecialiseerde hulpverlening – bij hen heeft doorgemaakt, zou worden doorbroken. [de minderjarige] is een kwetsbaar en beschadigd kind voor wie stabiliteit en continuïteit in de door de pleegouders geboden veilige opvoedsituatie van groot belang is. [de minderjarige] heeft duidelijkheid nodig. Het is in zijn belang dat hij mag opgroeien in het pleeggezin, zodat hij verder tot ontwikkeling kan komen en opgelopen trauma’s kan verwerken.
De pleegouders verzoeken het hof de bestreden beschikkingen van 19 januari 2022 en de bestreden beschikking van 23 maart 2022 te bekrachtigen.
3.7
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd dat het voor zowel [de minderjarige] als de ouders van belang is dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] . De raad heeft aangeboden een onderzoek te gelasten naar het perspectief van [de minderjarige] om zo de visie van de GI te toetsen. De raad zal daarbij alle informatie naast elkaar leggen en met alle betrokkenen spreken om te kunnen beoordelen of en zo ja welke hulpverlening er is ingezet om de mogelijkheden van terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder te bekijken. In een dergelijk onderzoek wordt duidelijk of er nog hulp kan worden ingezet, observaties nodig zijn, zaken moeten worden uitgezocht of dat het belangrijk is dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt en zijn huidige verblijf moet worden gecontinueerd.
Verder vindt de raad de wekelijkse omgangsregeling die er momenteel is met de ouders een enorme belasting voor [de minderjarige] , te meer gelet op de heftige reactie van [de minderjarige] daarna. De raad vindt het in het belang van [de minderjarige] dat goed moet worden bekeken wat de oorzaak is van de reactie van [de minderjarige] op de omgang. De raad ziet meerdere mogelijke oorzaken, waaronder de spanningen die [de minderjarige] voelt omdat de belangrijke mensen om hem heen zich op eilandjes bevinden zonder enige verbinding en onderlinge afstemming. Het is ook mogelijk dat er trauma’s worden getriggerd tijdens de omgang. Dat laatste kan ook een trauma van verlies zijn ofwel het missen van de ouders. De raad kan zich voorstellen dat de omgangsregeling voorlopig wordt teruggeschroefd vanwege de belasting voor [de minderjarige] en het pleeggezin.
3.8
De vader voert aan dat [de minderjarige] een vader nodig heeft. Hij wil het beste voor [de minderjarige] en wil daar samen met de moeder en de pleegouders aan werken.
3.9
[naam2] voert aan dat het mogelijk is dat de omgang met een ouder goed verloopt maar dat een kind daarna toch ontregeld is vanwege, mogelijk onbewuste, triggers van een trauma.
3.1
Het hof oordeelt als volgt.
In de zaken 200.306.992 en 200.308.962
3.11
De perioden waarvoor de machtigingen in de zaak 200.306.992 respectievelijk 200.308.962 zijn verlengd, zijn op 6 april 2022 respectievelijk 7 april 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlenging van beide machtigingen over de periode tot 7 april 2023 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
3.12
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
In alle zaken
3.13
Het hof stelt vast dat het ingezette traject in [plaats2] vroegtijdig is beëindigd op initiatief van GGZ Drenthe-Beilen na een incident tussen de ouders in januari 2023. Dit betekent dat er nog steeds geen ouderschapsbeoordeling heeft plaatsgevonden en dat onduidelijk is wat de moeder nog nodig heeft om [de minderjarige] in de thuissituatie te kunnen laten opgroeien. Duidelijk is dat de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder goed verloopt en dat de moeder beschikt over opvoedingsvaardigheden, zoals [naam3] heeft gezien in de aanloop van het traject in [plaats2] .
Het hof overweegt dat nog steeds onduidelijk is wat de oorzaak is van het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] – dat hij al voor de uithuisplaatsing had en nog steeds heeft – en de forse ontwikkelingsachterstand.
Zoals het hof in de tussenbeschikking van 26 juli 2022 al heeft overwogen, wordt van de GI verwacht dat zij in het kader van de uithuisplaatsing alle mogelijke hulpverlening inzet die nodig is om tot een terugplaatsing van [de minderjarige] te komen en voordat het perspectief kan worden vastgesteld.
3.14
Op de mondelinge behandeling heeft de raad aangeboden om een onderzoek te doen, waarin duidelijk wordt wat [de minderjarige] nodig heeft, of de moeder dat kan bieden en zo nee, of alle mogelijkheden zijn benut om een mogelijke terugplaatsing bij de moeder te bewerkstelligen. In een dergelijk onderzoek zal duidelijk worden of er nog hulpverlening kan worden ingezet en zo ja welke, of er nog observaties nodig zijn dan wel andere zaken moeten worden uitgezocht.
Het hof zal van het aanbod van de raad gebruik maken omdat het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen, zoals hiervoor vermeld, en naar de vraag welke omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof verzoekt de raad in het kader van het onderzoek contacten – en zo mogelijk het verloop daarna – tussen [de minderjarige] en de moeder te observeren. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.
3.15
In afwachting van het raadsrapport zal het hof een – andere – voorlopige omgangsregeling vastleggen tussen [de minderjarige] en de moeder, omdat [de minderjarige] kennelijk fors ontregeld is na de omgang. Onduidelijk is wat daarvan de oorzaak is. Het hof acht de door de GI voorgestelde omgangsregeling van eenmaal per zes weken tussen [de minderjarige] en de moeder te beperkt en zal een omgangsregeling opleggen waarbij zij eenmaal per twee weken begeleid contact met elkaar hebben op het kantoor van de GI.
Het hof overweegt dat het de raad vrij staat om zo nodig gedurende het onderzoek de omgangsregeling in frequentie en/of duur te veranderen.
3.16
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 3.14 omschreven en daaromtrent uiterlijk op
5 september 2023te rapporteren aan het hof;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op
dinsdag 26 september 2023 om 9.00 uur, waarvoor de moeder, de GI, de pleegouders en de raad (en [naam2] en de vader als informant) zullen worden opgeroepen;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. K.A.M. van Os-ten Have;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
stelt voor de periode vanaf heden de volgende voorlopige omgangsregeling vast tussen de moeder en [de minderjarige] : de moeder heeft één uur per twee weken begeleid contact met [de minderjarige] op kantoor van de GI, waarbij de frequentie en duur van deze regeling door de raad in het kader van zijn onderzoek mag worden gewijzigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 11 mei 2023 uitgesproken door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.