ECLI:NL:GHARL:2023:3945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/01514
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering schade aan voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslag van € 2.926 is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem, na een taxatie van een in Duitsland aangeschafte Mercedes-Benz. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat er meer waardevermindering door schade aan de auto in aanmerking moet worden genomen dan de Inspecteur heeft geaccepteerd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting in hoger beroep is vastgesteld dat de historische nieuwprijs van de auto € 187.130 bedraagt en dat de inkoopwaarde in onbeschadigde staat € 55.433 is. Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd waarin een hogere waardevermindering door schade wordt gesteld, terwijl de Inspecteur zich baseert op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) dat een lagere waardevermindering aangeeft. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade aan de auto hoger is dan door de Inspecteur is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01514
uitspraakdatum: 9 mei 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , h.o.d.n. [naam1]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 31 augustus 2021, nummer AWB 20/1646 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 2.926 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Namens belanghebbende is verschenen en gehoord [naam2] , en namens de Inspecteur [naam3] en [naam4] . De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/00536, 21/00537, 21/01503, 21/01511, 21/01512 en 21/01513. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 16 februari 2019 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk Mercedes-Benz, type CLS 63 AMG 4Matic, VIN-nummer [nummer1] (hierna: de auto). De auto is in Duitsland voor het eerst geregistreerd met als datum van eerste toelating 4 mei 2016. De CO2-uitstoot van de auto bedraagt 244 gram per kilometer.
2.2.
Met het oog op de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan. Voor de berekening van de verschuldigde BPM is de auto op 19 februari 2019 getaxeerd door [naam5] van [naam6] . In het daarvan opgemaakte taxatierapport van 20 februari 2019 (hierna: het taxatierapport) is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 40.000 gebaseerd op een koerslijstwaarde van XRay van € 55.433 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 15.833, en (positief) gecorrigeerd met een bedrag van € 400 vanwege in de schade begrepen waardevermindering wegens normale gebruikssporen. De aldus gecalculeerde schade van € 15.433 is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 46.589 en een historische nieuwprijs van de auto van € 179.414.
2.3.
De afschrijving is berekend door op de historische nieuwprijs bij verkoop van € 179.414 de huidige handelsinkoopwaarde in Nederland van € 40.000 in mindering te brengen, zodat een werkelijke afschrijving van € 139.414 resulteert, ofwel een vermindering van 77,71%. De historische bruto BPM bedraagt volgens belanghebbende € 46.589.
2.4.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 10.384 BPM (€ 46.589 x (1-/- 0,7771)) op aangifte voldaan.
2.5.
Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) heeft onderzoek verricht naar de getrouwheid van de taxatie van de auto. De fysieke schouw heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. In het daarvan op 8 maart 2019 opgemaakte verslag, ondertekend door [naam7] , (hierna: het DRZ-rapport) is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat aan de hand van een koerslijst (XRAY marge) bepaald op € 58.206. Verder is een waardevermindering wegens vastgestelde schade in aanmerking genomen van € 1.957 (88% van de bruto schadecalculatie van € 2.214). Bij de schadecalculatie heeft de Inspecteur rekening gehouden met het spuiten van het voorportier, achterportier en voorbumper. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde berekend op € 56.249.
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen in het DRZ-rapport heeft de Inspecteur op 18 oktober 2019 een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 187.130, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 55.433 (conform de aangifte van belanghebbende) en een waardevermindering wegens schade van € 1.957. Uitgaande van de op basis van die gegevens berekende handelsinkoopwaarde van € 53.476 is de verschuldigde BPM berekend op € 13.310. Na aftrek van de reeds voldane BPM ten bedrage van € 10.384, bedraagt het bedrag aan nageheven BPM € 2.926.
2.7.
Het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2.8.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag BPM tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil of op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat, een hoger bedrag als waardevermindering vanwege schade in mindering moet worden gebracht dan door de Inspecteur is geaccepteerd.
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn grief dat de Inspecteur de historische nieuwprijs te laag heeft vastgesteld uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Daarmee staat vast dat de historische nieuwprijs van de auto € 187.130 bedraagt. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 55.433 bedraagt en de historische bruto BPM € 46.589.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2019; hierna: Wet BPM) wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2, Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.2.
Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a, Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8, Wet BPM. De omvang van het waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van de auto, houdt partijen echter verdeeld. Belanghebbende betoogt dat een bedrag van € 15.433 in aanmerking moet worden genomen, terwijl de Inspecteur het standpunt inneemt dat slechts een bedrag van € 1.957 in mindering komt.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt. [1] Dit betekent dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, aannemelijk moet maken dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade en dat de daaraan toe te rekenen de waardevermindering in dit geval meer bedraagt dan de reeds door de Inspecteur toegestane waardevermindering van € 1.957. Normale gebruiksschade kan namelijk niet in mindering worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto. De bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende heeft met een verwijzing naar het taxatierapport gesteld dat de auto beschadigd was. Belanghebbende heeft daarbij specifiek gewezen op een (diepe) kras in het voorportier en de beschadiging van een velg. Tevens heeft belanghebbende opgemerkt dat de koplampen en voorruit schade hebben als gevolg van overmatige steenslag.
4.6.
De Inspecteur betwist de schade van de auto met een verwijzing naar het DRZ-rapport. Hij wijst erop dat bij de door hem gebruikte schadecalculatie reeds rekening is gehouden met herstel van de schade aan het voorportier. De overige schade acht de Inspecteur normale gebruiksschade die inherent aan de leeftijd en kilometerstand van de auto is.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet geslaagd is in de op hem rustende bewijslast. Met betrekking tot de kras op het voorportier is sprake van meer dan normale gebruikssporen, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan waarmee door de Inspecteur rekening is gehouden. Met overlegging van de foto en een beschrijving van het schadeherstelproces heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat kosten van herstel hoger zijn dan de kosten waar de taxateur van DRZ rekening mee heeft gehouden. Ten aanzien van de schade aan de velgen heeft het Hof de overgelegde foto’s van de velgen beoordeeld en is het Hof van oordeel dat de (stoeprand)schade aan de velgen kan worden aangemerkt als normale gebruikerssporen van de auto. Ook de overige door belanghebbende opgevoerde kosten van schadeherstel, onder meer voor reparatie van de koplampen en de voorruit door steenslag, acht het Hof normale gebruiksschade passend bij een auto van het merk en type als de onderhavige en met een leeftijd van bijna drie jaar en een kilometerstand van ongeveer 70.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Breedveld, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (E. Breedveld)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.6.