In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een woonboerderij in de gemeente Dinkelland, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 336.000 per 1 januari 2020 voor het jaar 2021. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van een taxatierapport en een grondstaffel. De rechtbank Overijssel had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 25 april 2023 is de belanghebbende niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was. De belanghebbende betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde en voerde aan dat de deel van de boerderij niet als expositieruimte kan worden aangemerkt, en dat de taxatie niet alle opstallen in aanmerking had genomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te weerleggen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De beslissing van het Hof houdt in dat de waarde van de onroerende zaak zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar, wordt gehandhaafd. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.