Uitspraak
[appellant]
1.[geïntimeerde1]
[geïntimeerden]en afzonderlijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- het tussenarrest van 22 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling gehouden op
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de op verzoek van [appellant] gehouden (enkelvoudige) mondelinge behandeling op 4 april 2023.
2.De kern van de zaak
Hierna zal dat worden uitgelegd.
3.De vaststaande feiten
In een testament van 30 september 1996 had zij [appellant] benoemd tot haar enig erfgenaam, indien zij zou komen te overlijden tijdens haar samenwoning of huwelijk met hem. In een concept testament opgemaakt in 2018 had zij [appellant] opnieuw benoemd tot enig erfgenaam. Dat concept testament is echter niet doorgezet naar een nieuw testament.
a) “de wijze van verdeling te bepalen aldus, dat uit de notariële verdelingsakte d.d.
b) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dat bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.12 Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] op enkele punten toegewezen en ook de vorderingen van [geïntimeerden] zijn op enkele punten toegewezen.
Die punten zijn in hoger beroep echter niet meer aan de orde.
hebben daartegen verweer gevoerd en willen dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van beide procedures.
4.4. Het oordeel van het hof
Hiermee strookt dat [appellant] zich voor zijn vordering ook niet heeft beroepen op een afspraak met [naam1] tot terugbetaling. De rechtbank heeft in haar vonnis ten onrechte aangenomen dat [appellant] zich daar wel op zou beroepen. Voor het geval [appellant] met zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling heeft beoogd dat de grondslag van zijn vordering wordt aangevuld met die beweerdelijke, door [geïntimeerden] overigens betwiste, afspraak, is dat te laat, want in strijd met de zogenaamde twee-conclusie-regel. Aan die verklaring gaat het hof daarom voorbij.
Hij wijst daarbij op het bepaalde in artikel 3:185 lid 2 BW dat als één van de in aanmerking komende wijzen van verdeling benoemt:
De notariële akte, die [appellant] nota bene zelf ook een verdelingsakte noemt, is duidelijk: partijen zijn overeengekomen om de netto opbrengst van de gemeenschappelijke woning te verdelen, aldus dat daarvan aan [naam1] toekomt € 100.000,- en aan [appellant] het resterende