ECLI:NL:GHARL:2023:3608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
21-002660-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woningoverval met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2005, was betrokken bij een woningoverval die plaatsvond op 11 november 2021 in [plaats 1]. Samen met medeverdachten heeft hij de woning van [benadeelde] binnengevallen, waarbij geweld is gebruikt en de vrijheid van het slachtoffer is ontnomen. De verdachte heeft bekend en is veroordeeld tot 300 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de eerdere maatregel van gedragsbeïnvloeding omgezet naar regulier reclasseringstoezicht, mede gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding gedaan, waarbij de benadeelde partij een bedrag van € 265.911,45 heeft gevorderd. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor een deel toegewezen, rekening houdend met de geleden materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002660-22
Uitspraak d.d.: 26 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juni 2022 met parketnummer 16-318422-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot 300 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming en een locatieverbod ten aanzien van de [adres] te [plaats 1] (en tot dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde voorwaarden). Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, inhoudende € 265.911,45 euro, vermeerderd met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.L. van Gaalen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 21 juni 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot 300 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot oplegging van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 jaar opgelegd (en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan bevolen). Tevens heeft de rechtbank beslist tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Voorts heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten een bedrag van € 250.207,30, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, tot niet-ontvankelijkheid van
€ 8.138,15 materieel gevorderde schade, en tot afwijzing van € 7.500,00 aan immaterieel gevorderde schade.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2021 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit de woning gelegen aan de [adres] , 1000 Euro, althans enig geldgedrag en/of een autosleutel en/of een paspoort en/of een ID-kaart en/of diverse horloges en/of diverse sieraden en/of een mobiele telefoon ( [merk 1] ) en/of een laptop ( [merk 2] ) en/of een creditcard en/of bankpassen ( [bank 1] en/of [bank 2] ) en/of een [beveiligingsbedrijf] beveiligingskaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (terwijl hij/zij in het zwart was/waren gekleed en/of zijn/hun gelaat had(den) bedekt)
- onverhoeds die woning binnen te rennen/lopen en/of
- die [benadeelde] vast te pakken bij de schouders en richting een stoel te duwen, althans te geleiden en/of
- die [benadeelde] met de benen vast te tapen aan die stoel en/of haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen en/of
- dreigend tegen die [benadeelde] te schreeuwen/zeggen ‘ik steek je’ en/of ‘nu je pincode anders wordt het anders’ en/of dat het niet uitgemaakt had als de deur dicht had gezeten want ze zouden haar toch wel pakken en/of dat ze haar telefoon moest geven en/of moest vertellen waar de kluis zich bevond en/of wat haar wachtwoorden van de laptop waren, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2021 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] in haar woning gelegen aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door (terwijl hij/zij in het zwart was/waren gekleed en/of zijn/hun gelaat had(den) bedekt en/of bij die [benadeelde] bleef/bleven en/of haar in de gaten hield(en) en/of die woning doorzocht(en)) de benen van die [benadeelde] vast te tapen aan een stoel en/of haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen, waardoor die [benadeelde] enkele uren, althans gedurende langere tijd, op die stoel moest blijven zitten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Nu verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit, kan, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 12 april 2023;
Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 11 november 2021, opgenomen op pagina 31 en volgende van het dossier Politie Midden-Nederland, onderzoek [onderzoek] d.d. 25 januari 2022;
Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor aangever d.d. 12 november 2021, opgenomen op pagina 59 en volgende van het dossier Politie Midden-Nederland, onderzoek [onderzoek] d.d. 25 januari 2022.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 11 november 2021 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen uit de woning gelegen aan de [adres] ,1.000 euro, een autosleutel, een paspoort, een ID-kaart, diverse horloges, diverse sieraden, een mobiele telefoon ( [merk 1] ), een laptop ( [merk 2] ), een creditcard, bankpassen ( [bank 1] en [bank 2] ) en een [beveiligingsbedrijf] beveiligingskaart, die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (in het zwart gekleed en met bedekt gelaat):
- onverhoeds die woning binnen te lopen en
- die [benadeelde] vast te pakken bij de schouders en richting een stoel te duwen en
- die [benadeelde] met de benen vast te tapen aan die stoel en haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen en
- dreigend tegen die [benadeelde] te schreeuwen/zeggen ‘ik steekje’, ‘nu je pincode anders wordt het anders’, dat het niet uitgemaakt had als de deur dicht had gezeten want ze zouden haar toch wel pakken, dat ze haar telefoon moest geven en moest vertellen waar de kluis zich bevond en wat haar wachtwoorden van de laptop waren;
2.
hij op 11 november 2021 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [benadeelde] in haar woning gelegen aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door (in het zwart gekleed en met bedekt gelaat, bij die [benadeelde] te blijven, haar in de gaten te houden en die woning te doorzoeken), de benen van die [benadeelde] vast te tapen aan een stoel en haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen, waardoor die [benadeelde] enkele uren op die stoel moest blijven zitten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

1.

diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,

en

2.

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een Pro Justitia-rapport d.d. 7 april 2022 opgesteld door drs. R.C. Norp, GZ-psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een matige aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD), een matige normoverschrijdende gedragsstoornis met beperkte pro-sociale emoties en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en borderline trekken. Voortkomend uit zijn ADHD ervaart verdachte onvoldoende remming over zijn impulsen en is hij spanning zoekend. Hij staat onvoldoende in contact met schuldgevoelens en is sneller geneigd de grenzen van zichzelf en die van anderen over te gaan, wat past bij de normoverschrijdende-gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Gecombineerd met de hang naar spanning en een streven naar geldelijk gewin is verdachte meer ontvankelijk voor crimineel gedrag. Voort is zijn inlevingsvermogen beperkt en zijn morele ontwikkeling gebrekkig, waardoor verdachte onvoldoende geremd wordt in het maken van verkeerde keuzes. Deze problematiek maakt dat verdachte zowel in de aanloop naar als tijdens het tenlastegelegde, ondanks de geplande en berekenende wijze van handelen, minder controle had over zijn gedachten en gedragingen. Door de psycholoog wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof zal de deskundige, gelet op de haar omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in haar conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Lelystad d.d. 30 juni 2020 en van de rechtbank Amsterdam d.d. 28 maart 2019, bepleit verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft ten aanzien van de straf het volgende overwogen:
Ernst en aard van de feiten
In de middag van 11 november 2021 had [benadeelde] , de bewoonster van het huis aan de [adres] in [plaats 1] , een afspraak met haar computerdocent, die al geruime tijd bij haar thuis kwam om computerles te geven. Wat [benadeelde] niet wist, was dat deze computerdocent op een eerder moment door iemand was benaderd met de vraag of hij een geschikte plek wist om een overval te plegen, waarop hij de naam en het adres van [benadeelde] had genoemd. Deze twee medeverdachten hebben gezamenlijk een plan gemaakt voor de overval, maar voor de feitelijke uitvoering ervan hebben zij twee andere personen benaderd, onder wie verdachte. In de dagen voor de overval hebben zij in het kader van voorverkenningen allen contact gehad met elkaar, waarbij onder meer is gesproken over het kopen van ducttape, om dat indien nodig te kunnen gebruiken, en waarbij een medeverdachte een plattegrond van de woning heeft getekend en heeft aangegeven waar de waardevolle spullen lagen. Verdachte is met een andere (uitvoerende) medeverdachte, in het zwart gekleed en met zijn gelaat bedekt, op 11 november 2021 op het afgesproken tijdstip naar de woning van [benadeelde] gegaan. Zij hebben [benadeelde] bij de voordeur overrompeld, zijn haar huis binnengedrongen en hebben haar in de keuken op een stoel gedwongen. De medeverdachte heeft haar daaraan vastgebonden met ducttape. Verdachte is direct begonnen met het doorzoeken van het huis, terwijl de medeverdachte bij [benadeelde] is gebleven. Verdachte heeft de buit, bestaande uit onder meer dure sieraden en bankpasjes, vergaard en heeft het huis na korte tijd verlaten. Een van de medeverdachten zat in zijn auto vlakbij de woning op hem te wachten, waarna zij ervandoor zijn gegaan. De andere uitvoerende medeverdachte is bij [benadeelde] gebleven, zodat zij haar bankpasjes niet kon blokkeren.
Verdachte en de medeverdachten hebben vervolgens in [plaats 2] getracht het geld op de bankrekening van [benadeelde] om te zetten in cryptovaluta. Terwijl [benadeelde] nog altijd in haar eigen woning werd gegijzeld door de andere uitvoerende medeverdachte, heeft zij de mogelijkheid gezien naar het toilet te gaan, een telefoon mee te smokkelen en de politie te bellen. Toen de medeverdachte dit ontdekte, is ook hij gevlucht. Verdachte is circa twee weken na het bewezen verklaarde aangehouden.
Het is onduidelijk gebleven wat er met de buit, en dan met name met de sieraden, is gebeurd. Diezelfde avond is de buit verstopt in, maar ook weer opgehaald uit, de tuin van een familielid van een van de medeverdachten in [plaats 3] . Op enig moment is bij twee medeverdachten het gevoel ontstaan dat zij gevolgd werden, waarna zij langs de weg telkens delen van de buit hebben weggegooid, aldus een van hen. Feit is dat van de collectie sieraden slechts één horloge is teruggevonden.
Door aldus te handelen heeft verdachte veel leed en verdriet veroorzaakt bij [benadeelde] , hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring die in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. De ervaring leert dat slachtoffers van ernstige delicten als de onderhavige, de woningoverval en wederrechtelijke vrijheidsberoving, nog lange tijd nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De rechtbank heeft ter terechtzitting vernomen dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag hevige emoties bij [benadeelde] oproepen en nog steeds van grote invloed zijn op haar leven. Volgens [benadeelde] was verdachte de agressieveling en is zij erg bang voor hem geweest. Verdachte heeft heftige bedreigingen geuit en heeft die ter terechtzitting niet willen herhalen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben in het geheel niet stilgestaan bij het persoonlijke leed dat zij hierdoor bij het slachtoffer hebben teweeggebracht en hebben hun persoonlijke en financiële belangen vooropgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans goederen en eigendommen en voor de lichamelijke integriteit van anderen. De rechtbank acht dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, zich aan een dergelijk feit schuldig heeft gemaakt en zich erg agressief heeft gedragen jegens een kwetsbare vrouw, en dat alles kennelijk om er zelf financieel op vooruit te gaan.
De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat dergelijke feiten doorgaans grote onrust in de gemeenschap veroorzaken en bovendien een grote inbreuk vormen op het gevoel van veiligheid van de (buurt)bewoners. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het gewelddadige karakter van deze feiten, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg worden gebracht.’
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Persoon van verdachte
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op het hierboven vermelde Pro Justitia-rapport d.d. 7 april 2022. Uit dat rapport komt naar voren dat de zelfbepalende houding van verdachte, zijn impulsieve aanleg en antisociale gedachtegang in combinatie met zijn geringe emotie-regulatievaardigheden en beperkte copingvaardigheden bijdragen aan een verhoging van het risico op toekomstig (gewelddadig) delinquent gedrag. Individuele behandeling van verdachte wordt noodzakelijk geacht ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Het is van belang dat verdachte beter leert omgaan met zijn emoties en zicht krijgt op zijn eigen gedragspatronen en de gevolgen van zijn gedrag. Ook dient het middelengebruik daarbij centraal te staan. Het is daarnaast van belang dat er systemisch wordt gewerkt om de opvoedvaardigheden van moeder te verstevigen en aandacht te hebben voor de onverwerkte boosheid naar vader. Verwacht wordt dat een outreachende vorm van behandeling, zoals een FACT-team, passend is om aan bovenstaande behandeldoelen te voldoen. Daarnaast wordt het van belang geacht dat zijn coach vanuit [jeugdhulporganisatie] betrokken blijft bij verdachte ter realisatie van een positieve schoolgang en vrijetijdsbesteding. Inzet van een ITB Harde Kern maatregel door de jeugdreclassering wordt als passend gezien. Gedacht wordt dat verdachte baat heeft bij voldoende toezicht, structuur en duidelijkheid en dit voor hem een randvoorwaarde lijkt om een positieve ontwikkeling te bewerkstelligen. Bovenstaande begeleiding en behandeling kunnen vormgegeven worden binnen een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM). De problematiek van verdachte, de verhoogde kans op recidive, zijn zorgelijke vrijetijdsbesteding en stagnerende schoolgang noodzaken een intensieve interventie met strikte voorwaarden, streng toezicht en controle. De voorgestelde behandeling, begeleiding en ITB Harde Kernmaatregel maken onderdeel uit van de GBM. Indien verdachte niet of onvoldoende meewerkt aan (behandel)afspraken kan middels een korte time-out periode adequaat en snel gereageerd worden door de hulpverlening. De verwachting is dat verdachte kan profiteren van de striktheid van de maatregel en gevoelig is voor de stok achter de deur in de vorm van vervangende jeugddetentie. Verwacht wordt dat hulpverlening vanuit een ambulant kader op dit moment volstaat.
Blijkens het aanvullend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 11 april 2023 heeft verdachte sinds de start van de GBM goed meegewerkt aan begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast wordt hij begeleid door een buddycoach. Volgens de Raad kan de GBM verlengd worden, maar zou dat geen recht doen aan de inzet die verdachte heeft laten zien. Omdat er nog wel werkpunten zijn en de inzet van verdachte geborgd moet worden, is een gedwongen kader nog steeds op zijn plaats. Dit kan binnen een regulier Toezicht en Begeleiding met bijzondere voorwaarden plaatsvinden, aldus de Raad. Op deze wijze kan verdachte blijven profiteren van de begeleiding door de jeugdreclassering en buddycoach en is ook het inzetten van de behandeling bij [instantie 1] middels een verplicht kader geborgd. De Raad adviseert om de eerder opgelegde GBM niet te verlengen, maar om verdachte een (deels on)voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, en de GBM om te zetten in een regulier Toezicht en Begeleiding onder een aantal bijzondere voorwaarden (en tot dadelijke uitvoerbaarheid daarvan).
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken aan jeugdigen worden opgelegd, is het hof met de rechtbank van oordeel dat oplegging van 300 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte het feit heeft bekend en daarmee zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, en hij sinds de bewezenverklaarde feiten stappen in de goede richting heeft genomen, aanleiding om de opgelegde GBM om te zetten naar een regulier Toezicht en Begeleiding met oplegging van nader te formuleren bijzondere voorwaarden. Daarbij zal het hof bevelen dat voornoemde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er, blijkens bovenstaande rapporten rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien hij niet behandeld wordt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 265.911,45, bestaande uit de volgende kostenposten:
Materiële schade: € 250.911,45
  • Eigen bijdrage ziektekosten € 280,00
  • Reiskosten € 579,00
o Psycholoog [plaats 4] € 315,00
o Fysiotherapeut [plaats 5] € 198,00
o Advocaat [plaats 2] € 36,00
o Parkeerkosten [plaats 2] € 30,00
  • Vervoerskosten i.v.m. diefstal autosleutels € 1.298,30
  • Beveiliging huis € 8.138,15
  • Gestolen sieraden € 240.616,00
Immateriële schade: € 15.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250.207,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, inhoudende € 265.911,45 euro, vermeerderd met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde beveiligingskosten bepleit tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, nu deze kosten niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt, dan wel dat deze gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde kosten met betrekking tot de weggenomen sieraden heeft de raadsman eveneens bepleit tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Op basis van de overgelegde stukken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de goederen zijn weggenomen. Tevens kan de waarde van de goederen ten tijde van het delict niet worden vastgesteld.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade bepleit tot matiging, nu, anders dan de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken, geen sprake is geweest van fysiek geweld.
Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht om, indien beslist wordt tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, verdachte niet tot hoofdelijke betaling te veroordelen maar slechts tot maximaal 25% van het toegewezen bedrag, nu op grond van het dossier niet is gebleken dat verdachte een deel van de buit heeft ontvangen en hij daarnaast gedwongen wordt contact te houden met de medeverdachten, hetgeen ongewenst is.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 250.845,45. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot voornoemd bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde reis- en parkeerkosten voor het bezoeken van haar advocaat niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. [1] Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde beveiligingskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte een inbreuk heeft gemaakt op het welbevinden van de benadeelde partij en zij door verdachtes handelen hevige gevoelens van angst en onveiligheid heeft ervaren. Dat heeft ertoe geleid dat de benadeelde partij zij zich niet meer veilig voelt in haar eigen woning, waardoor zij een alarmsysteem heeft aangeschaft. Daarnaast is sprake van een (toekomstige) dreiging van het plegen van nieuwe strafbare feiten, nu ten tijde van het bewezenverklaarde een aantal certificaten zijn weggenomen van schilderijen van aanzienlijke waarde die in de woning van de benadeelde partij zijn achtergebleven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gevorderde beveiligingskosten in zodanig verband staan met de bewezenverklaarde feiten, dat deze kostenpost aan verdachte als gevolg van voornoemde feiten moet worden toegerekend. [2]
Voor wat betreft de gevorderde kosten van de gestolen sieraden overweegt het hof als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het aan verdachtes handelen te wijten is dat het voor de benadeelde partij niet mogelijk is exact te bepalen welke sieraden zijn weggenomen en wat de staat van deze sieraden was ten tijde van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft naar het oordeel van het hof gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag ter onderbouwing van de geleden schade, door aan de hand van foto’s de sieradencollectie in kaart te brengen en een expert in te schakelen voor het opstellen van een schadestaat. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij haar vordering voldoende heeft onderbouwd en dat de gevorderde schade kan worden toegewezen, nu de verdediging deze kostenpost onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op
€ 7.500,00, waarbij is gelet op schadevergoeding die in vergelijkbare zaken door rechters is toegekend. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de totale schade. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
90 (negentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen bij ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg [instantie 1] (of een soortgelijke instantie) in de vorm van Topzorg, met daarbij AropMaat;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich onder begeleiding zal laten stellen door [jeugdhulporganisatie] , in de vorm van een buddy coach;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, te weten [instantie 2] , en intensieve begeleiding in het kader van ITB Harde Kern voor de duur van twaalf maanden zal aanvaarden;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd dagbesteding in de vorm van school/stage zal volgen, waarbij verdachte zich houdt aan de afspraken omtrent zijn aanwezigheid en inzet;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met het slachtoffer [benadeelde] , geboren 18 november 1957, wonende [adres] te [plaats 1] , tenzij het herstelbemiddeling op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer betreft, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden aan de Noolseweg te Blaricum.
Geeft opdracht aan [instantie 2] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 258.345,45 (tweehonderdachtenvijftigduizend driehonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 250.845,45 (tweehonderdvijftigduizend achthonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 258.345,45 (tweehonderdachtenvijftigduizend driehonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 250.845,45 (tweehonderdvijftigduizend achthonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 26 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Arrest HR d.d. 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2338.
2.Arrest HR d.d. 15-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:840 en