ECLI:NL:GHARL:2023:3604

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
200.315.036/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en de impact van een diagnose LVB op de zorgregeling

In deze zaak gaat het om een co-ouderschapsregeling tussen de ouders van een minderjarige, waarbij de vader recentelijk de diagnose LVB (licht verstandelijke beperking) heeft gekregen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, betwist de huidige zorgregeling en stelt dat de diagnose van de vader zijn opvoedkwaliteiten negatief beïnvloedt. De vader daarentegen betoogt dat zijn situatie niet is veranderd door de diagnose en dat hij in staat is om goed voor zijn kind te zorgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarbij is vastgesteld dat de co-ouderschapsregeling, die een week-op-week-af regeling inhoudt, in het belang van het kind moet blijven bestaan. Het hof oordeelt dat de zorgen van de moeder niet voldoende onderbouwd zijn en dat de huidige regeling geen negatieve invloed heeft op de minderjarige. De ouders hebben in het verleden een zorgregeling vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die door de rechtbank is goedgekeurd. Het hof benadrukt het belang van een duidelijke regeling voor alle betrokkenen en stelt voor om gezinsbegeleiding in te schakelen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de rechter alle omstandigheden van het geval in acht heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.036/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 211819)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.A. Jeuring te Zuidhorn,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Borsch te Tolbert.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 25 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 augustus 2022;
- een brief van de raad van 1 september 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 26 september 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen (via een beeldbelverbinding), bijgestaan door haar advocaat. Ook is de vader verschenen, bijgestaan door mr. N. Beukhof, een kantoorgenoot van mr. Borsch. Namens de raad is [naam1] verschenen.
3. De feiten
3.1
De moeder en de vader hebben van 2013 tot 2019 een affectieve relatie gehad, waaruit [in] 2014 [de minderjarige] is geboren. Sinds het uiteengaan van de ouders woont [de minderjarige] bij de moeder. De moeder en de vader oefenen sinds september 2019 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie twee minderjarige kinderen, die tot begin respectievelijk medio 2022 bij de moeder woonden. Sindsdien wonen zij bij hun vader en verblijven zij een weekend per veertien dagen bij de moeder. De huidige partner van de moeder heeft twee minderjarige kinderen die op grond van een co-ouderschapsregeling om de week bij hem, de moeder en [de minderjarige] verblijven.
3.3
Na het beëindigen van de relatie hebben de ouders de zorgregeling vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die (op verzoek van de ouders) door de rechtbank is gehecht aan de beschikking van 3 september 2019. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald, voor zover hier van belang, dat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader zal verblijven, alsmede in de week waarin hij het weekend niet bij de man is op vrijdag uit school tot zaterdagochtend; daarnaast zal [de minderjarige] de helft van de vakanties en de feestdagen bij de man verblijven. De ouders hebben in de overeenkomst verklaard dat zij in onderling overleg de mogelijkheid hebben om af te wijken van de zorgregeling, dat zij deze zullen evalueren en eventueel in onderling overleg zullen uitbreiden.
3.4
Op 4 december 2020 hebben de ouders tijdens een zitting bij de rechtbank overeenstemming bereikt over deelname aan een Ouderschap Na Scheiding traject bij [naam2] (het ONS-traject) en de over en weer gedane verzoeken ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken. Zij hebben van februari 2021 tot juni 2021 gesprekken gevoerd in het kader van het ONS-traject. Op basis daarvan is [naam2] tot de conclusie gekomen dat de gesprekken de vicieuze cirkel waarin de ouders zich bevinden in stand houden en de ouders geadviseerd een rechterlijke uitspraak over de zorgregeling voor [de minderjarige] te vragen.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift heeft de vader een uitbreiding verzocht van de zorgregeling. De vader heeft nadien zijn verzoek gewijzigd in een verzoek tot vaststelling van een co-ouderschapregeling, inhoudende een week-op-week-af regeling, alsmede tot het vaststellen van een regeling voor de bijzondere dagen zoals in het verzoekschrift weergegeven.
3.6
De moeder heeft in haar verweerschrift in eerste aanleg ingestemd met een co-ouderschapsregeling. De moeder heeft bij wege van zelfstandig verzoek verzocht de zorgregeling te wijzigen in die zin dat [de minderjarige] in de even weken van maandag uit school tot de volgende maandag naar school bij de moeder verblijft en in de oneven weken bij de vader, en dat [de minderjarige] tijdens de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder verblijft en dat het in de oneven jaren andersom is.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] in de even weken van maandag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft en in de oneven weken van maandag uit school tot maandag naar school bij de vader. Daarnaast is de door de vader verzochte regeling voor de verdeling van de vakanties, feestdagen en verjaardagen vastgesteld.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof het verzoek van de vader alsnog af te wijzen en een zorgregeling vast te stellen, waarbij de vader gerechtigd is [de minderjarige] bij zich te ontvangen een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede de helft van de schoolvakanties. Wat dit laatste betreft dient de vakantieweek niet te worden onderbroken in verband met bijvoorbeeld kerst of een verjaardag, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.2
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Tussen de ouders is niet in geschil dat er sinds de beschikking van 3 september 2019, waarbij destijds de door partijen zelf onderling overeengekomen zorgregeling werd vastgesteld, sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.4
Aan het hof ligt de vraag voor of de zorgregeling die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld, waarbij sprake is van co-ouderschap door middel van een week-op-week-af regeling en een evenredige verdeling van de vakanties en feestdagen moet blijven gelden. Het hof is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe als volgt.
5.5
De moeder stelt dat zij in eerste aanleg heeft ingestemd met een week-op-week-af regeling in de hoop dat er rust en duidelijkheid zou komen voor [de minderjarige] , de vader en haarzelf en er zo min mogelijk aanleiding is om de regeling ter discussie te stellen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de moeder vernomen dat bij de vader de diagnose LVB (licht verstandelijke beperking) is gesteld. De moeder is hiervan geschrokken. De moeder voert aan dat als zij eerder op de hoogte was gesteld van deze diagnose, zij nooit had ingestemd met een co-ouderschapsregeling. In de optiek van de moeder is de vader als gevolg van zijn beperking niet goed in staat om zijn emoties te beheersen en heeft dat zijn weerslag op [de minderjarige] . Het gaat niet goed met [de minderjarige] , hij is onrustig en slaapt slecht als hij bij zijn vader is geweest. De moeder acht de vader niet in staat een volle week voor [de minderjarige] te zorgen en hem te bieden wat hij nodig heeft voor zijn ontwikkeling.
5.6
De vader voert aan dat hijzelf en zijn opvoedkwaliteiten door de diagnose niet zijn veranderd. De vader heeft zich altijd goed staande weten te houden en ontwikkeld, hij heeft een leidinggevende functie in de bouw die hij tot tevredenheid van de werkgever uitvoert. De vader heeft weliswaar moeten wennen aan de nieuwe zorgregeling, maar de zorg voor [de minderjarige] gaat hem nu goed af. De vader kan zich voorstellen dat [de minderjarige] tot nu toe roerige tijden heeft gekend in zijn leven, maar het blijkt nergens uit dat het niet goed gaat met [de minderjarige] als hij bij de vader is (geweest). De diagnose heeft de vader inzichten opgeleverd en hij heeft hulpverlening, hetgeen juist een verbetering is ten opzichte van eerder. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij dankzij deze hulp heeft geleerd te reflecteren en te relativeren, en dat hij nu meer structuur heeft in zijn leven.
5.7
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat ten aanzien van de vader de diagnose LVB is gesteld niet maakt dat de feitelijke situatie en (het gedrag van) de vader zijn veranderd. Integendeel, de diagnose kan juist meebrengen dat de vader beter in staat is zijn eigen gedrag te begrijpen en hulp in te schakelen voor de problemen die hij ervaart. Bovendien kan de diagnose ook de moeder meer inzicht bieden in het gedrag van de vader, hetgeen de onderlinge samenwerking en het overleg tussen de vader en de moeder in hun rol als ouders van [de minderjarige] ten goede komt.
5.8
Het hof constateert dat de voorbeelden die door de moeder zijn aangedragen ter onderbouwing van haar bezwaren tegen een co-ouderschapsregeling, gebeurtenissen zijn die zich ook kunnen voordoen bij een weekendregeling of een andere zorgregeling. Deze voorbeelden zien op situaties tussen de ouders en zijn een gevolg van het feit dat de vader-wellicht als gevolg van zijn beperking- meer dan gemiddeld moeite heeft om zich flexibel op te stellen. Anders dan de moeder stelt, is het hof niet gebleken dat de huidige co-ouderschapsregeling tot grote problemen leidt of een negatieve invloed heeft op [de minderjarige] . Er is plezierig contact tussen de vader en [de minderjarige] . Ook de andere kinderen van de moeder komen geregeld op eigen initiatief bij de vader (hun voormalig stiefvader) op bezoek. De moeder heeft ter zitting beaamd dat [de minderjarige] het fijn heeft bij zijn vader en dat zij, als er geen onverwachte dingen gebeuren, geen verschil ziet bij [de minderjarige] ten opzichte van de periode voor de co-ouderschapsregeling.
5.9
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat [de minderjarige] het verblijf bij zijn vader te lang zou vinden. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht hebben kinderen vaker de neiging uit loyaliteit jegens de andere ouder zich in die zin uit te laten. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij bij beide ouders vergelijkbare tijd kan doorbrengen. Het hof deelt de visie van de raad dat er geen aanleiding is de huidige regeling te wijzigen. Gelet op het hiervoor overwogene ziet het hof evenmin aanleiding om een andere regeling voor de vakanties en bijzondere dagen vast te stellen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen hebben alle betrokkenen behoefte aan een duidelijke regeling waar de ouders zich aan kunnen en moeten houden.
5.1
Het hof wenst ten overvloede het volgende op te merken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het hof de indruk gekregen dat de grootste zorg van de moeder is dat zij niet zeker weet of de omgang gedurende meerdere achtereenvolgende dagen bij de vader goed blijft gaan. De moeder heeft ter zitting voorgesteld om, wanneer de co-ouderschapsregeling blijft gelden, gezinsbegeleiding van Icare in te zetten bij beide ouders. De vader heeft zich ter zitting hiertoe bereid verklaard. Het hof acht dit positief en geeft de ouders mee dat deze hulpverlening wellicht ook tot meer wederzijds begrip kan leiden, waardoor mogelijk hun onderlinge communicatie en daarmee de omgangsregeling soepeler zal verlopen. Dit komt niet alleen de ouders zelf, maar ook het belang van [de minderjarige] ten goede.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
25 mei 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en M. Weissink, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.