In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De zaak betreft de waardevaststelling van appartementen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld, maar belanghebbende was van mening dat deze waarden te laag waren. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 7 december 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken niet te laag heeft vastgesteld, op basis van een taxatierapport dat vergelijkbare referentiepanden bevatte. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had voor de vastgestelde waarden en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend genoeg waren om deze waarden te betwisten.
Daarnaast heeft het Hof de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was vastgesteld, herzien. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een te lage waarde per procespunt had gehanteerd en heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.654,50. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.