ECLI:NL:GHARL:2023:356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/01393 t/m 21/01403
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling appartementen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De zaak betreft de waardevaststelling van appartementen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld, maar belanghebbende was van mening dat deze waarden te laag waren. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 7 december 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken niet te laag heeft vastgesteld, op basis van een taxatierapport dat vergelijkbare referentiepanden bevatte. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had voor de vastgestelde waarden en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend genoeg waren om deze waarden te betwisten.

Daarnaast heeft het Hof de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was vastgesteld, herzien. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een te lage waarde per procespunt had gehanteerd en heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.654,50. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01393 tot en met 21/01403
uitspraakdatum:
17 januari 2022
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2021, nummers AWB 20/5779 tot en met AWB 20/5785 en AWB 20/5787 tot en met AWB 20/5790, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift opgenomen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de hierna genoemde objecten (hierna: de onroerende zaken) te [plaats1] vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 naar de waardepeildatum 1 januari 2019:
[adres1] 60
[adres1] 60 - A
[adres1] 60 - B
[adres1] 60 - C
[adres1] 60 - 1
[adres1] 60 - 2
[adres1] 60 - 3
[adres1] 60 - 4
[adres1] 60 - 5
[adres1] 60 - 6
[adres2] 2 - B
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarden verhoogd en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 522.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 2.397 en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 528 vergoed.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [naam2] . Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. Het betreffen appartementen die zijn gelegen in [de wijk] te [plaats1] , zijn gebouwd in 1860 en zijn gerenoveerd in 2015.
2.2.
De WOZ waarden zijn – na bezwaar – als volgt vastgesteld.
Object
Bouwjaar
Functie
Opp.
WOZ-waarde
(01-01-19) na bezwaar
Gemiddelde m2-prijs
[adres1] 60
1860/2015
Appartement
33 m2
€ 119.000
€ 3.606
[adres1] 60-A
1860/2015
Appartement
23 m2
€ 88.000
€ 3.826
[adres1] 60-B
1860/2015
Appartement
19 m2
€ 75.000
€ 3.947
[adres1] 60-C
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 108.000
€ 3.600
[adres1] 60-1
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 105.000
€ 3.500
[adres1] 60-2
1860/2015
Appartement
21 m2
€ 83.000
€ 3.952
[adres1] 60-3
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 105.000
€ 3.500
[adres1] 60-4
1860/2015
Appartement
34 m2
€ 121.000
€ 3.558
[adres1] 60-5
1860/2015
Appartement
34 m2
€ 120.000
€ 3.529
[adres1] 60-6
1860/2015
Appartement
21 m2
€ 83.000
€ 3.952
[adres2] 2-B
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 108.000
€ 3.600

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar voor het kalenderjaar 2020 de waarden van de onroerende zaken op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Voorts is belanghebbende van mening dat hij recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding dan die door de Rechtbank is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003: AI0924).
4.2.
Nu belanghebbende gemotiveerd hogere waarden bepleit dan de waarden die door de heffingsambtenaar zijn vastgesteld, rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarden niet te laag zijn.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden heeft de heffingsambtenaar naar een taxatierapport van taxateur [naam2] verwezen. Daarin is onder meer een taxatiematrix met een aantal referentiepanden opgenomen, te weten:
bouwjaar
gebruiksopp.
verkoopcijfer
[adres3] 88-2
1904 (renov. 2006)
30 m2
€ 100.000 (30 okt 2018)
€ 101.250 (peildatum)
[adres4] 59
1930
42 m2
8 m2 berging
€ 120.000 (22 mei 2018)
€ 123.900 (peildatum)
€ 1.600 (peildatum)
[adres3] 152-1
1880 (renov. 2010)
30 m2
3 m2 balkon
€ 126.500 (11 sept. 2019)
€ 120.450 (peildatum)
€ 1.500 (peildatum)
4.4.
Op basis van de verkopen van deze referentiepanden is in het taxatierapport de gemiddelde m2-prijs van een gemiddeld appartement van 34 m2 berekend op € 3.446. Rekening houdend met de KOUDV-factoren en de grootte van de appartementen komt de gemiddelde prijs per m2 uit op € 3.484. Hiertoe dient de volgende vergelijking:
Eenheid €
Lg%
Kw%
Oh%
Uit%
D%
Vz%
M3%
(grootte)
prijs per m2 in €
[adres3] 88-2
3.375
3
3.476
[adres4] 59
2.95
9
3.216
[adres3] 152-1
4.015
-10
3
3.759
gemiddeld
3.446
3.484
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de aangevoerde objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaken om als referentiepanden te kunnen dienen. De objecten zijn eveneens in de wijk [de wijk] gelegen, zijn van een zelfde woningtype (appartement) en ook voor wat betreft de woonoppervlakten en de uitstraling goed vergelijkbaar. De heffingsambtenaar is bij de beschikte waarden van de onroerende zaken uitgegaan van m2-prijzen van minimaal €3.500 (zie 2.2). Die prijzen liggen hoger dan de gemiddelde m2-prijs van € 3.446 respectievelijk € 3.484, die uit de referentiepanden voortvloeit. Het taxatierapport biedt derhalve in beginsel steun aan de opvatting van de heffingsambtenaar dat hij de waarden van de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2019 niet te laag heeft vastgesteld.
4.6.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd doet naar het oordeel van het Hof daaraan geen afbreuk. Tegenover de blote stelling van belanghebbende dat het hier zou gaan om goed onderhouden, voor expats bestemde appartementen die een hogere factor voor onderhoud en voorzieningen rechtvaardigen, heeft de taxateur met zijn verklaring ter zitting dat i) de onroerende zaken in 2015 voor laatst zijn gerenoveerd, ii) van een dusdanig formaat zijn dat daarin nauwelijks ruimte is voor een meer dan gemiddeld voorzieningenniveau en dat iii) bij voor de verhuur bestemde appartementen normaal gesproken wordt uitgegaan van factor 2, de door hem voor onderhoud en voorzieningen gehanteerde factor 3 voldoende aannemelijk gemaakt. Nu de gebruiksoppervlakte van de referentiepanden groter of gelijk is aan de gebruiksoppervlakte van de onroerende zaken, leidt de stelling van belanghebbende dat bij de onroerende zaken ten onrechte rekening is gehouden met de wet van het afnemend grensnut, eerder tot een lagere waarde, dan een hogere, zodat ook deze stelling belanghebbende niet kan baten.
Proceskostenvergoeding bezwaar- en beroepsfase
4.7.
Belanghebbende komt in hoger beroep op tegen de proceskostenvergoeding die door de Rechtbank is toegekend in haar uitspraak van 22 juli 2022. Volgens belanghebbende is de Rechtbank ten onrechte uitgegaan van een waarde per procespunt van € 534. Hij verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, nr. 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752. Belanghebbende klaagt hier terecht over in hoger beroep. Gelet hierop zal het Hof de beslissing van de Rechtbank over de proceskosten vernietigen en deze opnieuw vaststellen en wel naar het nu geldende tarief.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 888 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) )  wegingsfactor 1  wegingsfactor 1,5 (wegens samenhang)  € 296), € 2.511 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1,5  € 837) en € 1.255,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  wegingsfactor 1,5 (wegens samenhang)  € 837), ofwel in totaal op € 4.654,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.654,50,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 17 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 januari 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.