ECLI:NL:GHARL:2023:3518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.317.126
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke vordering in het incident ex 843a Rv met betrekking tot schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een voorwaardelijke vordering in het incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) die is ingesteld door N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij. De zaak betreft een hoger beroep van de nabestaanden van een overleden persoon, die om schadevergoeding vragen na een verkeersongeval op 6 februari 2013. De rechtbank Gelderland had eerder vorderingen van de nabestaanden afgewezen, met uitzondering van een gedeeltelijke toewijzing aan één van de nabestaanden. Bovemij heeft in reactie hierop voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een voorwaardelijke vordering in het incident ingediend. Het hof heeft in deze tussenuitspraak besloten nog niet te oordelen over de voorwaardelijke incidentele vordering van Bovemij, omdat het eerst een nadere beoordeling van bepaalde geschilpunten in de hoofdzaak noodzakelijk acht. Het hof zal de beslissing aanhouden en heeft een mondelinge behandeling bepaald, waarbij partijen hun standpunten verder kunnen toelichten. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie in Arnhem, waar de advocaten van partijen ook hun verhinderdata moeten opgeven. Het hof heeft aangegeven dat verdere beslissingen in zowel het incident als de hoofdzaak worden aangehouden totdat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.126
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 361037
arrest van 25 april 2023 N
in de zaak van

1.[appellante1]

hierna: ‘ [nabestaande1] ’
2.
[appellante2]
hierna: ‘ [nabestaande2] ’
3.
[appellante3]
hierna: ‘ [nabestaande3] ’
die allen wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld (principaal hoger beroep) en verweersters zijn in de voorwaardelijke vordering in het incident
en bij de rechtbank optraden als eiseressen
hierna gezamenlijk: ‘ [de nabestaanden] c.s.’
advocaat: mr. P. Meijer
tegen
N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij
die is gevestigd in Nijmegen
die voorwaardelijk hoger beroep heeft ingesteld (voorwaardelijk incidenteel hoger beroep) en een voorwaardelijke vordering in het incident heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: ‘Bovemij’
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[de nabestaanden] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem op 14 april 2021 en 13 april 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [de nabestaanden] c.s.;
  • de memorie van grieven in principaal hoger beroep tevens houdende wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en een voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv);
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op 6 februari 2013 is [de erflater] bij een verkeersongeval met zijn vrachtwagen om het leven gekomen. [de nabestaanden] c.s. zijn de nabestaanden van [de erflater] . Zij vorderen in deze procedure schadevergoeding van WAM-verzekeraar Bovemij. Volgens hen is Bovemij uit hoofde van de schadeverzekering inzittenden (SVI) gehouden de schade te vergoeden die [de nabestaanden] c.s. lijdt als gevolg van het overlijden van [de erflater] . De belangrijkste component van de gevorderde schadevergoeding betreft compensatie voor gederfd levensonderhoud. Partijen zijn niet alleen verdeeld over de vraag óf er aanspraak op deze schadevergoeding is, maar ook over de berekeningswijze en de hoogte ervan.
2.2.
De rechtbank heeft, kort gezegd, de vorderingen van [nabestaande2] en van [nabestaande1] tot vergoeding van gederfd levensonderhoud afgewezen. De aanspraak van [nabestaande3] tot vergoeding van gederfd levensonderhoud heeft de rechtbank begroot op € 32.414,95. Na aftrek van het door Bovemij betaalde voorschot van € 25.000 kwam de rechtbank op een aan [nabestaande3] toewijsbaar bedrag van € 7.414,95. Van de overige vorderingen van [de nabestaanden] c.s. is een gedeelte toegewezen.
2.3.
[de nabestaanden] c.s. zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank en hebben hoger beroep ingesteld. Bovemij heeft vervolgens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingediend.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal nog niet beslissen op de voorwaardelijke incidentele vordering van Bovemij, maar zal deze beslissing aanhouden. Het hof licht toe hoe het tot dit oordeel komt.
3.2.
In dit hoger beroep dient, in de hoofdzaak, onder meer beoordeeld te worden welke berekeningsmethode (de ‘klassieke rekenmethode’ zoals de rechtbank heeft toegepast, of de ‘nieuwe berekeningsmethode’ zoals [de nabestaanden] c.s. – nu – willen) dient te worden toegepast bij de bepaling van het gederfd levensonderhoud. Bovemij heeft een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingediend. De voorwaarden die Bovemij aan deze vordering verbindt zijn:
  • het slagen van één of meer van de grieven van [de nabestaanden] c.s. die van belang zijn voor het bepalen van de behoeftigheid,
  • het oordeel van het hof dat van die behoeftigheid een nieuwe berekening moet worden gemaakt en
  • het niet gebruik maken door het hof van zijn bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv aan [de nabestaanden] c.s. op te dragen de volgens Bovemij voor de herberekening benodigde nadere stukken over te leggen.
3.3.
Op de vraag of de door Bovemij genoemde voorwaarden zijn vervuld kan nu nog niet worden beslist. Voor beantwoording daarvan is een nadere beoordeling van bepaalde geschilpunten in de hoofdzaak noodzakelijk. Daarbij zal de vraag aan de orde komen of het hof en beide partijen over nadere stukken moeten kunnen beschikken en zo ja, welke. Nu de zaak niet meebrengt dat op de incidentele vordering eerst en vooraf moet worden beslist (artikel 209 Rv), zal het hof de beslissing daarover aanhouden.
3.4.
Het hof ziet aanleiding in het incident en in de hoofdzaak een mondelinge behandeling door de meervoudige kamer te bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv.
3.5.
Iedere verdere beslissing (in het incident en in de hoofdzaak) zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
beveelt partijen samen met hun advocaten naar het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem te komen voor een mondelinge behandeling van deze zaak. Tijdens deze mondelinge behandeling mogen partijen een toelichting geven op de zaak. Het hof zal partijen om inlichtingen vragen en met hen spreken over een onderlinge regeling van het geschil en het vervolg van de procedure.
4.2.
Deze mondelinge behandeling zal worden gehouden voor drie raadsheren van dit hof op een nog vast te stellen dag en tijdstip. Daarvoor moeten de advocaten van partijen op dinsdag
9 mei 2023de verhinderdata opgeven van zichzelf en van partijen voor de maanden
mei tot en met oktober 2023.
4.3.
De partij die zich tijdens de mondelinge behandeling op nieuwe stukken wil beroepen, moet kopieën daarvan uiterlijk 14 dagen voor de datum van de mondelinge behandeling aan de griffie van het hof en aan de wederpartij sturen.
4.4.
Iedere verdere beslissing (in het incident en in de hoofdzaak) wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, S.C.P. Giesen en C.M.E. Lagarde en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.