ECLI:NL:GHARL:2023:3514

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.324.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen met betrekking tot ouders in een conflictueuze situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van zes maanden. De ouders van de minderjarige zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI, en er zijn zorgen over de loyaliteitsconflicten die zijn ontstaan door de strijd tussen de ouders. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 11 april 2023, waarbij de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De GI heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de situatie van [de minderjarige1] en de aanpak van de GI. De vader heeft zorgen geuit over de behandeling van zijn kind en heeft een plan voorgesteld voor traumabehandeling voordat contactherstel met de moeder kan plaatsvinden. Het hof heeft de GI de gelegenheid gegeven om voor 1 juni 2023 een plan van aanpak in te dienen om de problematiek van [de minderjarige1] en de verstoorde verstandhoudingen tussen de ouders aan te pakken. Het hof heeft benadrukt dat het vertrouwen tussen de jeugdbeschermer en de ouders is beschadigd en dat het wenselijk is om een andere jeugdbeschermer in te zetten. De beslissing over de uithuisplaatsing is aangehouden, en het hof heeft de ouders en de GI aangespoord om samen te werken in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.324.422/01 en 200.324.422/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 413323)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.C. Schurink te Winterswijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 2 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. Westendorp-Hertgers van 28 maart 2023 met een productie;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift van de moeder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de GI;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Namens de raad voor de kinderbescherming is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn gescheiden. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 31 december 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 31 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. Voor het laatst bij beschikking van 29 november 2023 tot 1 januari 2024.
3.3
De ouders voerden een co-ouderschapsregeling voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Sinds eind augustus woont [de minderjarige1] bij de vader en [de minderjarige2] bij de moeder. [de minderjarige1] heeft sindsdien geen contact met zijn moeder gehad en [de minderjarige2] heeft inmiddels ook geen contact meer met zijn vader. Ook tussen de kinderen onderling is er geen contact.
3.4
De rechtbank heeft op 2 januari 2023 een verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de andere ouder met gezag (de moeder) voor de duur van de ondertoezichtstelling ontvangen. Op 18 januari 2023 heeft de rechtbank een verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 24 januari heeft de GI het verzoek tot uithuisplaatsing bij de moeder ingetrokken.
3.3
Bij beschikking van 28 februari 2023 heeft de kinderrechter de GI gedeeltelijk met het gezag over [de minderjarige1] belast (aanmelding bij een onderwijsinstelling).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland een machtiging verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden (tot 2 augustus 2023).
4.2
De vader is het niet eens met de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en komt daarom in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof met onmiddellijke ingang de schorsing van de bestreden beschikking te bevelen (
zaaknummer 200.324.422/02), de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder af te wijzen (
zaaknummer 200.324.433/01), met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert ook verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het schorsingsverzoek
5.1
Omdat het hof de hoofdzaak heeft behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2023, heeft de vader het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking ter zitting ingetrokken. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot schorsing.
De hoofdzaak
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de ouders al vele jaren een onderlinge strijd voeren waardoor de kinderen in een loyaliteitsconflict zijn geraakt. Eerder is geconstateerd dat de kinderen over en weer onjuiste verhalen vertellen over het verblijf bij de andere ouder en hun verhaal aanpassen aan de ouder bij wie zij op dat moment zijn. De afgelopen jaren zijn diverse vormen van hulpverlening voor de ouders en/of de kinderen ingezet. Eind augustus 2022 heeft [de minderjarige1] ernstige beschuldigingen over mishandeling door zijn moeder geuit ten huize van de vader aan een hulpverlener van [naam1] . Volgens de vader heeft [de minderjarige1] zich ook geuit over seksueel misbruik door zijn moeder. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige1] uitsluitend bij de vader woont en zijn moeder en broertje [de minderjarige2] niet ziet en dat [de minderjarige2] uitsluitend bij de moeder woont en niet meer bij de vader en [de minderjarige1] komt.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken in deze procedure voldoende duidelijk blijkt dat de vader in het najaar van 2022 onvoldoende heeft meegewerkt aan het op gang brengen van nieuwe hulpverlening voor [de minderjarige1] . De vader betwist dit weliswaar en stelt dat de hulp vanuit [naam1] had kunnen worden voorgezet, maar voldoende staat vast dat de vader gesprekken tussen de hulpverlening en [de minderjarige1] niet wilde toestaan omdat [de minderjarige1] dat volgens hem op dat moment niet aankon. Dat de vader heeft aangeboden dat het gesprek op een later moment alsnog zou kunnen plaatsvinden, maakt dit feit niet anders. Daarnaast is naar het oordeel van het hof ook voldoende gebleken dat de vader teveel meegaat in het verhaal van [de minderjarige1] . Los van de vraag of de beschuldigingen van [de minderjarige1] wel of niet kloppen, helpt dat [de minderjarige1] niet. [de minderjarige1] kan zijn verhaal hierdoor niet meer bijstellen en geen eigen visie ontwikkelen. Hij raakt daardoor vermoedelijk verder klem, terwijl hij zich juist moet kunnen gaan richten op de verwerking van zijn trauma’s. Dit heeft gemaakt dat de rechtbank het advies van de raad, dat er geen andere optie meer is dan een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutrale omgeving, heeft gevolgd en het verzoek van de GI heeft toegewezen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing op het moment van het geven daarvan in het belang van het onderzoek van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [de minderjarige1] noodzakelijk was.
5.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hoop uitgesproken dat [de minderjarige1] bij een verblijf in een neutrale omgeving uit zijn beknelde situatie kan komen en hulpverleners goed kunnen onderzoeken wat hij nodig heeft voor een onbelast contact met zijn beide ouders en zijn broer. Ook heeft de rechtbank opgemerkt dat het belangrijk is dat wordt bekeken welk traject kan worden ingezet om aan het onderliggende probleem, te weten de problematische dynamiek tussen de ouders, te werken.
De jeugdbeschermer heeft namens de GI meegedeeld dat de hulpverlening van [naam1] uiteindelijk is gecontinueerd, ook al is dit geen organisatie waarmee een zorgcontract is gesloten. [de minderjarige1] gaat sinds 7 februari 2023 naar een basisschool in dezelfde plaats als het gezinshuis waarin hij verblijft. Hij past zich steeds gemakkelijk aan de veranderingen aan, wat op zichzelf genomen goed is maar tegelijkertijd ook wel zorgelijk. Volgens de GI heeft de plaatsing in het gezinshuis helaas (nog) niet geleid tot ruimte bij [de minderjarige1] , omdat [de minderjarige1] de uithuisplaatsing ervaart als een straf in reactie op zijn beschuldigingen jegens de moeder. [de minderjarige1] volhardt in zijn houding dat hij geen enkel contact met zijn moeder wil. De brieven die zijn moeder aan hem schrijft stuurt hij retour. De GI ziet symptomen van ouderverstoting. De jeugdbeschermer geeft ter zitting aan dat hij niet weet of de uithuisplaatsing wel moet worden voortgezet of dat moet worden overgeschakeld op een stapsgewijze terugplaatsing bij de vader.
5.5
Het hof is van oordeel dat de GI tot nu toe te weinig stappen heeft gezet in de aanpak van de aanwezige problematiek. Er is wel geobserveerd, maar er is nog niet ingezet op diagnostiek, terwijl de GI in het verweerschrift aangeeft dat de situatie goed in kaart moet worden gebracht en van daaruit de vervolgroute moet worden bepaald. In het verweerschrift staat ook vermeld dat de ambulante hulpverleenster overleg voert en dat het traject binnen afzienbare tijd vormgegeven kan worden, maar het hof heeft niets over vorderingen op dit punt vernomen tijdens de mondelinge behandeling. De jeugdbeschermer heeft ter zitting meegedeeld dat hij vindt dat moet worden ingezet op systeemtherapie en traumaherstel. Het hof vindt dat het geen pas geeft dat de GI nog geen onderzoek heeft verricht en ook geen therapie heeft ingezet. Een duidelijk allesomvattend plan voor [de minderjarige1] en de ouders (en ook [de minderjarige2] ) ontbreekt.
De vader heeft hierover daarentegen vastomlijnde ideeën. Hij wil dat [de minderjarige1] eerst behandeld wordt voor zijn trauma’s en dat dan pas aan contactherstel met de moeder wordt gewerkt. Hij is van mening dat dit plan ook vanuit een woonsituatie van [de minderjarige1] bij hem thuis kan worden uitgevoerd.
5.6
Het hof acht zich, mede gelet op de voorgeschiedenis, op dit moment onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of het in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing in het gezinshuis wordt voortgezet. Dat [de minderjarige1] verdrietig is omdat hij niet meer bij zijn vader mag wonen, is gelet op de korte duur van de uithuisplaatsing voor het hof niet doorslaggevend. Een periode van twee maanden is mogelijk onvoldoende om te kunnen resulteren in een verandering in de houding van [de minderjarige1] ten opzichte van zijn beide ouders. Daar komt bij dat er wel weer contact met zijn vader tot stand is gebracht, maar niet met zijn moeder. Op dit moment lopen er nog twee procedures. Dat zijn deze procedure over de machtiging tot uithuisplaatsing en een procedure in het kader van artikel 12 Wetboek van Strafvordering, vanwege de aangifte die de vader heeft gedaan van seksueel misbruik tegen de moeder en die geseponeerd is. Er is mede door deze procedures nog geen sprake van een stabiele en rustige situatie voor [de minderjarige1] .
5.7
Het hof is van oordeel dat de behandeling van deze procedure moet worden aangehouden. De GI krijgt tot 1 juni 2023 de gelegenheid om een plan van aanpak in te dienen om de problematiek van [de minderjarige1] en de verstoorde verstandhoudingen tussen en met de ouders aan te pakken. Bij voorkeur is de systeemtherapie voor de ouders en de diagnostiek bij [de minderjarige1] op 1 juni 2023 gestart. De ouders kunnen tot 1 juni 2023 laten zien dat zij bereid zijn om zich in te zetten in het belang van hun beide kinderen. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij begrijpt dat hij de stappen die volgens de professionals moeten worden gezet moet opvolgen. Hij kan de komende weken laten zien dat hij zich terughoudend naar [de minderjarige1] kan opstellen en de samenwerking met hulpverleners kan aangaan.
Indien de GI van mening is dat de uithuisplaatsing kan worden beëindigd, dient in het plan van aanpak ook te worden vermeld op welke manier de terugplaatsing kan worden uitgevoerd en op welke manier de belangen van [de minderjarige1] bij de vader voldoende kunnen worden gewaarborgd.
Tot slot geeft het hof als boodschap aan de ouders en de GI nog mee dat uit de stukken en hetgeen over en weer is verklaard, blijkt dat het vertrouwen tussen [de minderjarige1] en de jeugdbeschermer en tussen de vader en de jeugdbeschermer om verschillende redenen wederzijds is beschadigd. De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat hij vreest dat hij niet meer op één lijn komt met de ouders en [de minderjarige1] . Het is daarom wenselijk dat een andere jeugdbeschermer vanuit de GI wordt ingezet.
5.8
Het hof zal dus nog geen definitieve beslissing geven. Ten overvloede overweegt het hof dat het schorsingsverzoek is ingetrokken door de advocaat van de vader, maar dat het hof dit verzoek, als het niet was ingetrokken, zou hebben afgewezen vanwege de vele onduidelijkheden rondom de situatie van [de minderjarige1] op dit moment.

6.De beslissing

Het hof:
stelt de GI in de gelegenheid
voor 1 juni 2023een plan van aanpak voor de problematiek van [de minderjarige1] en de ouders, alsmede een verslag met de stand van zaken in te dienen bij dit hof met afschrift aan de andere belanghebbenden;
stelt de advocaten van de ouders in de gelegenheid om zich
voor 8 juni 2023uit te laten over dit bericht van de GI;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en W.D. Kolkman, bijgestaan door de griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.