In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een verzuimboete is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De Inspecteur had eerder een aanslag opgelegd en een verzuimboete van € 5.278 opgelegd, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte had gedaan. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat hij door ziekte niet aanwezig kon zijn bij de zitting van de rechtbank en dat hij zich daardoor niet heeft kunnen verweren. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat belanghebbende de aangifte pas op 7 november 2018 heeft ingediend, terwijl hij meerdere herinneringen en aanmaningen had ontvangen. Het Hof oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende stelselmatig in verzuim is geweest met het indienen van zijn aangiften over de jaren heen. Het Hof heeft ook overwogen dat de hoogte van de verzuimboete passend is, gezien het stelselmatige verzuim van belanghebbende. De zaak is uiteindelijk ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.