6.1.Inhoud van het dossier
In de middag van 21 maart 1997 wordt [slachtoffer] levenloos aangetroffen in haar benedenwoning aan het [adres] in [pleegplaats] . Uit onderzoek blijkt dat zij in de nacht van donderdag 20 op vrijdag 21 maart 1997 op gewelddadige wijze om het leven is gebracht.In de bemonstering van de nagels van de rechterhand van het slachtoffer wordt in 1997 een DNA-mengprofiel aangetroffen van twee verschillende personen, dat blijkt te matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer zelf en een onbekende man. Die man is niet geïdentificeerd tijdens het opsporingsonderzoek in 1997 en de daaropvolgende onderzoeken in de periode van 1998 tot en met 2018.
In januari 2020 heeft het NFI nader DNA-onderzoek verricht door de nageldelen opnieuw te bemonsteren. Daarbij kwam een match naar voren met het in de landelijke DNA-databank voor strafzaken opgenomen DNA-profiel van verdachte. Naar aanleiding van deze DNA-match wordt in maart 2020 opnieuw een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het Team Grootschalig Onderzoek (TGO) [naam onderzoek] . Uit het dossier van dit onderzoek komt het volgende naar voren.
Het slachtoffer overnacht in de nacht van woensdag 19 op donderdag 20 maart 1997 bij haar vader in [plaats] . In de ochtend van 20 maart neemt zij rond 09:00 uur de trein naar [plaats] , waar zij van 10:00 uur tot 12.00 uur een afspraak in haar agenda heeft staan met [naam persoon] . Zij reist vervolgens met de trein door naar een volgende afspraak in de stationsrestauratie op het Centraal Station in [plaats] met de getuige [getuige 1] . Deze getuige heeft verklaard dat zijn afspraak met het slachtoffer om 13:00 uur plaatsvond, dat het slachtoffer hem vertelde dat ze al drie kwartier op het station had gewacht, dat de afspraak tot 15:00 uur duurde en dat zij na de afspraak de trein van 15:23 uur naar [pleegplaats] moest nemen.
Die trein komt omstreeks 17:17 uur aan op het Centraal Station in [pleegplaats] . In [pleegplaats] verplaatst het slachtoffer zich vervolgens per fiets. Zij doet tussen 17:27 en 17:40 uur boodschappen in de [supermarkt] Supermarkt met adres [adres] in [pleegplaats] en spreekt daar met de getuige [getuige 2] . Vermoed wordt dat het slachtoffer na haar bezoek aan de supermarkt thuis eet, omdat door de politie op het aanrecht vaat wordt aangetroffen terwijl de woning van het slachtoffer eerder die donderdag tussen 14:30 uur en 16:00 uur is schoongemaakt door de getuige [getuige 3] en het aanrecht daarbij is opgeruimd.Het slachtoffer bezoekt van 19:45 tot 20:30 uur haar psycholoog, de getuige [getuige 4] , aan de [adres] in [pleegplaats] . Om 21:27 uur huurt zij bij een videotheek aan de [adres] in [pleegplaats] voor één dag een videoband van de – ongeveer drie uur durende – film Godfather 3. Na 21:27 uur zijn er geen concrete handelingen met tijdstippen bekend die kunnen worden gekoppeld aan het slachtoffer. Vermoed wordt dat het slachtoffer omstreeks 21.35 uur weer thuis is. De gehuurde videoband wordt na haar overlijden in huis aangetroffen.
Waarnemingen van (achter)buren
De (achter)buren van het slachtoffer zijn gehoord als getuige over hun waarnemingen in de nacht van 20 op 21 maart 1997.
Getuige [getuige 5] wordt tussen 00:00 uur en 01:30 plotseling wakker en hoort vanuit zijn woning aan het [adres] herrie uit de woning van het slachtoffer komen. Later hoort hij een mannenstem en een vrouwenstem op een agressieve manier met elkaar spreken. Naast geschreeuw of geroep hoort hij een bonkerig geluid wat volgens hem klinkt alsof door mensen achter elkaar aan wordt gelopen. Volgens de verklaring van de getuige duren het geschreeuw of geroep en het geluid van het achter elkaar aanlopen in totaal ongeveer twee minuten. De getuige hoort vervolgens een bonk die klinkt alsof er iets zwaars op de grond valt. Daarna hoort getuige [getuige 5] niets meer.
Getuige [getuige 6] hoort vanuit haar woning aan het [adres] tussen 0:30 en 01:00 uur in de woning van het slachtoffer een man en een vrouw luid met elkaar spreken. De getuige hoort tevens een bonzend geluid in twee korte periodes van in totaal drie à vijf minuten. Ook hoort zij nog een kreet “au, au” of iets wat daarop lijkt. Daarna hoort de getuige [getuige 6] geen enkel geluid meer.
Getuige [getuige 7] ziet als achterbuurvrouw van het slachtoffer in de betreffende nacht omstreeks 02:00 uur licht branden aan de achterzijde van de woning van het slachtoffer. Ook ziet zij een schim bewegen in de tuin achter die woning. Verder ziet de getuige dat de keukendeur van die woning wijd openstaat. Als de getuige net in bed ligt, hoort zij plotseling een geluid.Dit geluid herkent zij later als het geluid van een schuttingdeur.
Aantreffen van het slachtoffer en onderzoek op de plaats delict
In de ochtend van 21 maart 1997 verschijnt het slachtoffer om 09:00 uur niet op haar werk. Twee collega’s die ’s middags poolshoogte gaan nemen bij haar woning zien door de gordijnen heen iemand roerloos op de grond liggen. Vervolgens komt personeel van de ambulancedienst als eerste ter plaatse in het huis van het slachtoffer om hulp te verlenen. Dan is het slachtoffer echter al overleden. De politie komt even later ter plaatse. Het slachtoffer ligt op haar rug op de vloer van de woonkamer, met haar voeten in de richting van de openstaande woonkamerdeur. De GGD-arts ontdekt bij de lijkschouw een steekwond in de linkerborst van het slachtoffer. Ter voorkoming van het verloren gaan van microsporen worden de handen van het slachtoffer in plastic verpakt.
In de keuken van de woning van het slachtoffer staat servies op het aanrechtblad, waaronder een wijnglas en een limonadeglas. Deze glazen, een beker, een kom en een bord zijn onderzocht op dactyloscopische sporen, waarbij enkele sporen zijn afgenomen en veiliggesteld.
Aan het einde van de keuken bevindt zich aan de achterzijde van de woning een buitendeur die toegang biedt tot de achtertuin. Deze buitendeur blijkt dicht te zijn, maar is niet afgesloten door middel van het slot. In de achtertuin zijn fragmenten van schoensporen aangetroffen en veiliggesteld. In het gras van de achtertuin liggen tegels die een looppad vormen tussen de woning, de berging, de tuindeur en de brandgang.
Uit het sectieverslag van 28 maart 1997 van patholoog dr. [patholoog] van het Gerechtelijk Laboratorium voor Pathologie te [plaats] blijkt dat het slachtoffer één steekverwonding aan de borst heeft opgelopen met beschadiging van onder meer het hart. Deze steekverwonding wijst op het gestoken worden met een lang, smal, scherp voorwerp. Het oplopen van deze steekverwonding heeft de dood tot gevolg gehad.
DNA-onderzoeken op bronniveau
Tijdens de sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn nagels van de vingers van haar rechterhand en nagels van de vingers van haar linkerhand afgeknipt en veiliggesteld.Op beide nagelsets is een zeer geringe hoeveelheid bloed aangetroffen.Op grond van DNA-onderzoek concludeert deskundige drs. [deskundige 1] van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie in het rapport van 1 september 1997 dat het bloed dat afkomstig is van de nagels van de rechterhand bestaat uit biologisch materiaal van het slachtoffer zelf en van een ongeïdentificeerde man. Het bloed dat afkomstig is van de nagels van de linkerhand is zeer waarschijnlijk afkomstig van het slachtoffer.
De mannelijke donor van het biologisch materiaal op de rechterhand is niet geïdentificeerd tijdens het opsporingsonderzoek in 1997 en ook niet tijdens de onderzoeken in de periode van 1998 tot en met 2018.
In 2020 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aanvullend DNA-onderzoek verricht naar de bemonstering van de nagels van de rechterhand om een informatiever DNA-(meng)profiel te verkrijgen en het DNA-profiel van het DNA in deze bemonstering te vergelijken met de DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
Het rapport van het NFI over dit aanvullende onderzoek van 17 januari 2020 houdt – voor zover hier relevant – het volgende in.
Er is geen DNA-extract van bemonstering [nummer] meer beschikbaar bij het NFI. Daarom is er geen aanvullend DNA-onderzoek aan het DNA-extract van deze bemonstering mogelijk. Er is besloten de geknipte nagels [nummer] en [nummer] van het slachtoffer nogmaals te onderwerpen aan een onderzoek naar biologische sporen en DNA.
De geknipte nagels [nummer] (rechterhand, vier nageldelen) en [nummer] (linkerhand, vijf nageldelen) zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is geen bloed aangetroffen.
NB In het rapport van 5 juni 1997 is beschreven dat op de nageldelen [nummer] en [nummer] een geringe hoeveelheid bloed is aangetroffen. Dit bloed is bij het onderzoek in 1997 bemonsterd (bemonsteringen [nummer] en [nummer] ). Dit kan verklaren waarom er bij het huidige onderzoek geen bloed is aangetroffen.
De holle zijdes van de nageldelen zijn afzonderlijk bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als [nummer] tot en met [nummer] en [nummer] tot en met [nummer] veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De bemonsteringen [nummer] tot en met [nummer] en [nummer] tot en met [nummer] van de
nageldelen zijn onderworpen aan een autosomaal DNA-onderzoek.
In Tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het autosomaal vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Toelichting
Bemonstering van de nageldelen [nummer] van de rechterhand
[nummer]
DNA-mengproflel van
Minimaal twee personen
slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte]
1,2
[nummer]
DNA-mengproflel van
Minimaal twee personen
slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte]
1,4
Bemonstering van de nageldelen [nummer] van de linkerhand
[nummer]
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
DNA-hoofdproflel
DNA-nevenprofiel
slachtoffer [slachtoffer]
minimaal één onbekende persoon
1
5
[nummer]
DNA-profiel van een vrouw
slachtoffer [slachtoffer]
1
De zeven Y-chromosomale loci van DNA-profiel [nummer] matchen met het Y-chromosomale DNA-profiel van [verdachte] . Dit betekent dat [verdachte] de donor kan zijn van het mannelijk DNA in de bemonstering [nummer] .
Op grond van de resultaten van het DNA-onderzoek aan bemonstering [nummer] wordt geconcludeerd dat de onbekende persoon vermoedelijk een vrouw betreft.
DNA-databank
Bemonstering [nummer]
Onder de aanname dat het DNA in bemonstering [nummer] afkomstig is van twee personen, en onder de aanname dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren van het
celmateriaal in bemonstering [nummer] is, is het DNA-profiel afgeleid van de tweede
celdonor. Dit afgeleide DNA-profiel is op 17 januari 2020 opgenomen in de Nederlandse
DNA-databank voor strafzaken. Sindsdien wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] [nummer] . Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering [nummer]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering [nummer]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de match tussen het autosomale DNA-profiel van [verdachte] en DNA-mengprofiel [nummer] zijn de volgende aannames gedaan:
bemonstering [nummer] bevat DNA van twee personen;
slachtoffer [slachtoffer] is zelf één van de twee donoren van het DNA in deze bemonstering;
de onbekende man in dit mengsel (zie Hypothese 2) is niet verwant aan slachtoffer [slachtoffer] en/of aan [verdachte] .
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: Bemonstering [nummer] bevat DNA van [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 2: Bemonstering [nummer] bevat DNA van een willekeurige onbekende man en slachtoffer [slachtoffer] .
Het verkregen DNA-mengprofiel [nummer] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Naar aanleiding van voormelde NFI-rapportage heeft The Maastricht Forensic Institute (TMFI) op verzoek van de verdediging een contra-expertise uitgevoerd. De deskundige [deskundige 2] van TMFI heeft in zijn rapportage van 25 augustus 2021 het volgende gerapporteerd.
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering nagels van de rechterhand [nummer] is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en een onbekende, niet verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Het NFI heeft het DNA-profiel van verdachtes broer [broer verdachte] ook vergeleken met de mengprofielen uit de bemonsteringen van twee nagels van de rechterhand ( [nummer] en [nummer] ) en hierover in het rapport van 18 oktober 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd.
Het DNA-profiel van [broer verdachte] is sinds 26 augustus 1998 opgenomen in de
DNA-databank voor strafzaken (registratie onder DNA-zegelnummer [nummer] ).
Het DNA-profiel van bemonstering [nummer] is in 2019 via de SmartRank software vergeleken met alle DNA-profielen van personen (verdachten, veroordeelden) die op dat moment opgenomen waren in de DNA-databank voor strafzaken, waaronder het DNA- profiel van [broer verdachte] . Er is bij die eenmalige vergelijking geen (mogelijke) match verkregen met het DNA-profiel van [broer verdachte] .
Het DNA-profiel van [broer verdachte] [nummer] is vergeleken met het DNA-mengprofiel van bemonstering [nummer] . Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn er geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van [broer verdachte] in bemonstering [nummer] .
Na aanvullend onderzoek werd uit bemonstering [nummer] een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. De deskundige [deskundige 2] van TMFI heeft hierover in zijn rapportage van 13 januari 2022 onder meer het volgende gerapporteerd.
Het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profielen van bemonstering ‘nagels van de linkerhand [nummer] ’ is vergeleken met de Y-chromosomale DNA-profielen die zijn opgenomen in YHRD (http://yhrd.org). Dit is een internationale databank van bekende Y-chromosomale DNA-profielen (haplotypes). Het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profiel is nul keer aanwezig in de West-Europese databank, waarin 15.352 Y-chromosomale DNA-profielen zijn opgenomen (release R66, 08 december 2021).
Op basis van de vergelijking in de West-Europese metapopulatie is een inschatting gemaakt van de mate van voorkomen van het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profiel (n+1/N+1 methode). Op basis van deze inschatting is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering [nummer] bevat mannelijk DNA van [verdachte] ,
of een andere man in de mannelijke lijn van deze persoon.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van een willekeurige niet verwante man.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker (ongeveer 15.000 keer) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
DNA-onderzoek op activiteitenniveau
Naast DNA-onderzoek op bronniveau heeft ook DNA-onderzoek op activiteitenniveau plaatsgevonden.
Het DNA-onderzoek op activiteitenniveau is uitgevoerd door de deskundige dr. [deskundige 3] (verder: [deskundige 3] ) van het NFI. [deskundige 3] heeft gerapporteerd over twee hypothesensets, een set waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd en een set waarbij het slachtoffer zich niet heeft verweerd.
Met betrekking tot de hypothesenset die uitgaat van verweer concludeert [deskundige 3] dat de bevindingen van het DNA-onderzoek aan de nagels van de rechterhand van het slachtoffer veel (ongeveer 1000x) waarschijnlijker zijn als de verdachte het slachtoffer heeft gestoken dan als iemand anders dan verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Met betrekking tot de linkerhand zijn de bevindingen iets waarschijnlijker (ongeveer 2x) als een ander het slachtoffer heeft gestoken.
De eindconclusie van [deskundige 3] ten aanzien van de hypothesenset die uitgaat van verweer is dat de bevindingen van het onderzoek aan de nagels van het slachtoffer als geheel – onder de in het rapport vermelde aannames en contextinformatie – ongeveer 500x waarschijnlijker (en daarmee veel waarschijnlijker) zijn als verdachte het slachtoffer heeft gestoken dan als iemand anders het slachtoffer heeft gestoken.
Het rapport van [deskundige 3] van 10 februari 2022 houdt in dit verband met zoveel woorden het volgende in.
Hypothese 1: Verdachte heeft het slachtoffer gestoken, waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd.
Hypothese 2: Iemand anders dan verdachte heeft het slachtoffer gestoken, waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd.
Bemonsteringen nagels rechterhand:
In deze bemonsteringen is DNA van slachtoffer en verdachte aangetroffen en geen DNA van een andere, onbekende persoon. De kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonsteringen van de rechterhand is ongeveer 500 keer groter als hypothese 1 waar is (ongeveer 50%) dan als hypothese 2 waar is (ongeveer 0,1%).
De kans om géén DNA van een onbekende aan te treffen in deze bemonstering is ongeveer 2 keer groter als hypothese 1 (ongeveer 80%) waar is dan als hypothese 2 waar is (ongeveer 40%).
Samengenomen zijn de bevindingen van het DNA-onderzoek aan de rechterhand veel waarschijnlijker (ongeveer 1000x) als hypothese 1 waar is dan als hypothese 2 waar is.
Bemonsteringen nagels linkerhand:
In deze bemonsteringen is DNA van slachtoffer, verdachte en een onbekende aangetroffen. Als bij de beoordeling van de bevindingen van de nagels van de linkerhand wordt aangenomen dat er een kans is van 50% op onbedoelde overdracht van DNA van de nagels van de rechter- naar de linkerhand (zie punt D in paragraaf 6.1), dan geldt:
De kans om DNA van verdachte aan te treffen in de bemonsteringen van de linkerhand is ongeveer 1,5 keer groter als hypothese 1 waar is (ongeveer 75%) dan als hypothese 2 waar is (ongeveer 50%). De kans om DNA van een onbekende aan te treffen in de bemonsteringen van de linkerhand is ongeveer 3 keer kleiner als hypothese 1 waar is (ongeveer 20%) dan als hypothese 2 waar is (ongeveer 60%).
Samengenomen zijn de bevindingen van het DNA-onderzoek aan de linkerhand iets waarschijnlijker (ongeveer 2x) als hypothese 2 waar is dan als hypothese 1 waar is.
Op grond van het bovenstaande kom ik tot de volgende conclusie ten aanzien van hypothesenset 1:
De bevindingen van het onderzoek aan de nagels van het slachtoffer acht ik, gegeven de in paragraaf 4 vermelde aannamen en de overige relevante contextinformatie, ongeveer 500 keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
Dit betekent dat de onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn als verdachte het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich krabbend heeft verweerd dan als een onbekende persoon het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich heeft verweerd.
Daarbij wordt opgemerkt dat voor deze conclusie (1) een betrekkelijk grote kans van 0,1% is gebruikt voor het aantreffen van DNA van verdachte door (legitieme) handelingen voorafgaand aan het delict, (2) de relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte in de bemonstering van de rechterhand niet is meegenomen in de overwegingen en (3) een betrekkelijke grote kans (50%) is gebruikt voor onbedoelde overdracht van DNA van de rechter- naar de linkerhand na het delict. Daarom beschouw ik de hierboven gegeven bewijskracht als ondergrens van de bewijskracht.