ECLI:NL:GHARL:2023:3459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00908 en 22/00926
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in belastingzaken met betrekking tot de Wet WOZ en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslȃn. De zaak betreft de waardebeschikkingen van onroerende zaken, vastgesteld door de heffingsambtenaar op 29 februari 2020, met betrekking tot de waardepeildatum van 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 1.083.000 en € 858.000. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde van de tweede onroerende zaak verlaagd naar € 831.000, maar het bezwaar tegen de eerste waarde werd ongegrond verklaard. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees.

Belanghebbende stelde hoger beroep in, maar het Hof moest ambtshalve onderzoeken of het hoger beroep ontvankelijk was. De termijn voor het indienen van het hoger beroep was vastgesteld op zes weken na de uitspraak van de rechtbank, die op 22 maart 2022 was gedaan. Het beroepschrift van belanghebbende werd echter pas op 4 mei 2022 ingediend, wat na de termijn was. Het Hof overwoog dat er geen verklaring was gegeven door belanghebbende voor de termijnoverschrijding, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00908 en 22/00926
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2022, zaaknummers LEE 20/2913 en 20/3448, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslȃn(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Bij beschikkingen van 29 februari 2020, op één aanslagbiljet verenigd, heeft de heffingsambtenaar op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres1] 6 te [plaats1] en [adres2] 1 te [plaats2] (de onroerende zaken), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 1.083.000 respectievelijk € 858.000.
1.2
Op de tegen de hiervoor – onder 1.1 – gerichte waardebeschikkingen gerichte bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ten aanzien van [adres1] 6 te [plaats1] ongegrond verklaard. Het bezwaar ten aanzien van [adres2] 1 te [plaats2] is gegrond verklaard, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft verminderd van € 858.000 naar 831.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 maart 2022 ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool, als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , taxateur, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam2] , bijgestaan door [de taxateur] , taxateur.

2.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de hiervoor – onder 1.1 – vermelde waardebeschikkingen - na vermindering van de waarde van [adres2] 1 door de Rechtbank - niet op te hoge bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de bestreden waardebeschikkingen.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof is gehouden binnen de eigen instantie ambtshalve te onderzoeken of het ingediende hoger beroep ontvankelijk is (vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153).
4.2
Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), gelezen in verbinding met artikel 8:108, derde lid, van de Awb, vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een hogerberoepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3
Blijkens de bestreden uitspraak van de Rechtbank is deze gedagtekend 22 maart 2022 en op die dag verzonden aan partijen. De termijn voor het instellen van hoger beroep loopt derhalve tot en met 3 mei 2022. Het beroepschrift van belanghebbende is op digitale wijze binnengekomen bij het Hof op 4 mei 2022 om 16:32 uur. Het is daarna per post aan het Hof verzonden met dagtekening 4 mei 2022 en door het Hof ontvangen op 6 mei 2022. Het hoger beroep is derhalve na afloop van de termijn ingesteld.
4.4
Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 19 januari 2023 en ter zitting in de gelegenheid gesteld aan te geven wat de redenen van de termijnoverschrijding zijn geweest. Door belanghebbende is vervolgens geen verklaring gegeven die tot de conclusie leidt dat zij niet in verzuim is geweest.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

4.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.