In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslȃn. De zaak betreft de waardebeschikkingen van onroerende zaken, vastgesteld door de heffingsambtenaar op 29 februari 2020, met betrekking tot de waardepeildatum van 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 1.083.000 en € 858.000. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde van de tweede onroerende zaak verlaagd naar € 831.000, maar het bezwaar tegen de eerste waarde werd ongegrond verklaard. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees.
Belanghebbende stelde hoger beroep in, maar het Hof moest ambtshalve onderzoeken of het hoger beroep ontvankelijk was. De termijn voor het indienen van het hoger beroep was vastgesteld op zes weken na de uitspraak van de rechtbank, die op 22 maart 2022 was gedaan. Het beroepschrift van belanghebbende werd echter pas op 4 mei 2022 ingediend, wat na de termijn was. Het Hof overwoog dat er geen verklaring was gegeven door belanghebbende voor de termijnoverschrijding, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in belastingzaken.