ECLI:NL:GHARL:2023:3451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00508 t/m 22/00510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en registratie in databank FSV

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die zijn opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning. De rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2014 en 2016 ongegrond verklaard, terwijl het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2015 gegrond werd verklaard en de aanslag werd verminderd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de controle en correctie van zijn aangiften voortvloeide uit zijn registratie in de databank Fraude Signalering Voorziening (FSV), wat hij als onrechtmatig beschouwt. De Inspecteur heeft deze stelling betwist en stelt dat de controle niet op basis van deze registratie heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. Het Hof concludeert dat de controle van de aangiften niet is gebaseerd op een onrechtmatige registratie en dat de Inspecteur bevoegd was om de aanslagen IB/PVV op te leggen. De stelling van belanghebbende dat de zorgkosten en giften in aftrek komen, wordt door het Hof verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en voor aftrek in aanmerking komen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/00508 tot en met 22/00510
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2022, nummers AWB 21/364 tot en met 21/366, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 27.981, € 30.232 en € 30.710. Daarbij is voor het jaar 2014 belastingrente vergoed van € 114, en is voor de jaren 2015 en 2016 belastingrente in rekening gebracht van respectievelijk € 506 en € 169.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 december 2020 de aanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.155, en de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 februari 2022 de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2014 en 2016 ongegrond verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2015 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2015 vernietigd en de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.690. Verder zijn aan belanghebbende vergoedingen voor de proceskosten en het betaalde griffierecht toegekend van respectievelijk € 2.056 en € 49.
1.5.
Belanghebbende heeft op 4 maart 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Op 14 juli 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep aangevuld.
1.6.
De Inspecteur heeft op 22 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2023 een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door advocaat mr. R. Zilver. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende heeft ter zitting kopieën van zijn aangiften en aanslagen IB/PVV 2019, 2020 en 2021 overgelegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1960, is gehuwd met mevrouw [naam3] (geboren 1966). In de onderhavige jaren 2014 tot en met 2016 wonen zij samen met een zoon (geboren 1994) op het adres [adres1] te [woonplaats] . Daarnaast hebben zij een dochter (geboren 1983) en zoon (1985) elders wonen.
2.2.
Belanghebbende was werkzaam als beëdigd tolk en vertaler, en hij geniet vanaf 2009 een WAO-uitkering van het UWV. Zijn echtgenote geniet inkomsten uit dienstbetrekking.
2.3.
Belanghebbende is eigenaar van de woning [adres2] te [plaats1] . In de jaren 2011 tot en met 2016 heeft belanghebbende daar niet gewoond.
2.4.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2009 tot en met 2018 onder meer bedragen aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Deze aangiften zijn als volgt gecorrigeerd (stand van zaken op datum zitting):
Jaar
Aangegeven
Inkomen (€)
Correctie (€)
Correctie betreft
Vastgesteld
Inkomen (€)
Eindfase vaststelling
2009
81.515
15.61
loon/giften
97.125
bezwaar
2010
38.996
5.506
giften
44.502
bezwaar
2011
35.518
giften
35.518
bezwaar
2012
16.613
20.312
zorgkosten/giften
36.925
beroep
2013
16.427
14.418
scholingsuitgaven/
zorgkosten/giften
30.845
beroep
2014
14.383
6.772
eigen woning/
zorgkosten/giften
21.155
beroep
2015
18.21
7.48
eigen woning/
zorgkosten
25.69
beroep
2016
24.169
6.541
zorgkosten/giften
30.71
beroep
2017
25.763
3.768
zorgkosten/giften
29.531
bezwaar
2018
26.606
4.927
zorgkosten/giften
31.533
bezwaar
Totaal
85.334
2.5.
Wat betreft de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 heeft de Rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 22 juni 2017, nrs. 16/4770 en 16/4771, ECLI:NL:RBGEL:2017:3172, de correcties van de Inspecteur – die betrekking hebben op zorgkosten, scholingsuitgaven en giften – nagenoeg volledig in stand gelaten.
2.6.
Wat betreft de onderhavige jaren 2014 tot en met 2016 zijn de aanslagen IB/PVV (na beroep) als volgt vastgesteld:
2014
2015
2016
Aangifte
Aanslag
Aangifte
Aanslag
Aangifte
Aanslag
Uitkering UWV
30.638
30.638
31.274
31.724
31.8
31.8
Rente woning [plaats1]
-4.567
-2.456
Specifieke zorgkosten
Hulpmiddelen
-185
-425
Geneeskundige hulp
-90
-82
-5
-2.225
Vervoerskosten
-1.25
-725
Dieetkosten
-1.95
-1.9
-1.9
-1.9
-2
-2
Extra gezinshulp
-5.25
-5.25
-5
-5
-3.75
Af: Drempel
405
434
458
933
Totaal
-8.32
-7.232
-11.466
-6.442
-8.192
-2
Af: Drempel
706
706
858
858
1.035
1.035
Aftrek
-7.614
-6.526
-10.608
-5.584
-7.157
-965
Giften
Turks-Ned. centrum
-2.9
-2.9
Verhoging 6.39a IB
-725
[naam4]
-72
-72
-72
-72
-72
[naam5]
-36
-36
-36
-36
[naam6]
-56
-54
-58
-58
[naam7]
-690
-345
Stichting [naam8]
-300
-300
-300
[naam9]
-129
-125
Totaal
-4.479
-3.362
-72
-940
-591
Af: Drempel
405
405
405
466
466
Aftrek
-4.074
-2.957
-474
-125
Belastbaar inkomen
14.383
21.155
18.21
25.69
24.169
30.71
2.7.
De Belastingdienst heeft in een brief van 2 juni 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (FSV). Verder is in deze brief vermeld dat wordt onderzocht of de registratie voor belanghebbende mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad. Belanghebbende is tot de dag van de zitting van het Hof nog niet geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep betoogt belanghebbende dat de controle en correctie van zijn aangiften IB/PVV zijn voortgevloeid uit zijn registratie in de databank FSV, dat deze registratie onrechtmatig is, en dat dus ook de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangiften. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Verder is tussen partijen nog in geschil of de zorgkosten en giften in aftrek komen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende heeft in dat verband dezelfde gronden aangevoerd als in bezwaar en beroep.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Project 1043 en databank FSV
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de controle en correctie van zijn aangiften IB/PVV zijn voortgevloeid uit zijn registratie in de databank FSV. Volgens belanghebbende is deze registratie onrechtmatig, zodat ook de controle van de aangiften die daaruit voortvloeit onrechtmatig is. Dit brengt mee, zo begrijpt het Hof, dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangiften.
4.2.
In zijn arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, heeft de Hoge Raad overwogen dat het niet onrechtmatig is om een onderzoek in te stellen voor bepaalde belastingjaren (in dit geval: 2014 tot en met 2016) nadat bij een controle van de aangiften voor eerdere belastingjaren (in dit geval: 2009, 2010, 2012 en 2013) was geconstateerd dat daarin opgenomen aftrekposten niet konden worden onderbouwd. Ook niet als de gegevens van de belastingplichtige zijn opgeslagen in een bestand, en zelfs niet indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, aldus de Hoge Raad. De rechtmatigheid van belastingaanslagen wordt in beginsel dus niet aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over een belastingplichtige heeft verwerkt.
4.3.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van een belastingplichtige is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Een belastingplichtige dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de inspecteur aan de belastingplichtige en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de controle van zijn aangiften is voortgevloeid uit een risicoselectie of een verwerking van zijn persoonsgegevens op basis van zijn nationaliteit en/of achternaam. Een dergelijk criterium leidt tot een schending van een grondrecht, aldus belanghebbende.
4.5.
De Inspecteur heeft verklaard dat de aangifte IB/PVV 2009 de eerste aangifte van belanghebbende is die door het geautomatiseerde systeem is uitgeworpen voor een handmatige controle. De redenen voor deze uitworp waren volgens de Inspecteur het onjuist aangeven van de genoten inkomsten alsmede de hoogte van de giftenaftrek. Nadien zijn de gegevens van belanghebbende in project 1043 verwerkt naar aanleiding van correcties (zie 2.4). Toepassing van project 1043 heeft ertoe geleid dat nadien de aangiften in elk geval werden uitgeworpen voor handmatige controle. Bovendien zijn belanghebbendes aangiften steeds beoordeeld omdat de opgevoerde zorgkosten en giften, in relatie tot het inkomen, relatief hoog waren, aldus de Inspecteur. Verder heeft de Inspecteur opgemerkt dat het waarschijnlijk is dat voornoemde uitworpen de reden zijn geweest voor registratie in het databestand FSV, maar dat deze registratie op zichzelf niet heeft geleid tot enige selectie of controle in het kader van de belastingheffing.
4.6.
Gelet op voornoemde verklaringen acht het Hof aannemelijk dat de uitworp en controle van de onderhavige aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2016 mede is ontsproten aan de toepassing van project 1043, en dat de registratie in het databestand FSV niet heeft geleid tot enige selectie of controle in het kader van de belastingheffing. Verder acht het Hof aannemelijk dat de gegevens van belanghebbende in project 1043 zijn verwerkt naar aanleiding van de constatering dat belanghebbende vanaf zijn aangifte IB/PVV 2009 diverse malen, in relatie tot zijn inkomen, hoge – niet onderbouwde – zorgkosten en giften heeft opgevoerd (zie 2.4). Het vorenstaande brengt mee dat de controle van de onderhavige aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2016 niet is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Deze controle heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om gecorrigeerde aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016 op te leggen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande ziet het Hof, anders dan belanghebbende heeft verzocht, geen aanleiding om de zaken aan te houden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de Belastingdienst naar de registratie in het databestand FSV (zie 2.7).
Specifieke zorgkosten algemeen
4.8.
Ingevolge artikel 6.17, lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) komen bepaalde uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan als uitgaven voor specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking. Deze uitgaven moeten dan wel op de belastingplichtige drukken (artikel 6.1, lid 1 Wet IB 2001).
4.9.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan die voor aftrek in aanmerking komen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dat geval mee dat op belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, de last rust aannemelijk te maken dat hij die uitgaven heeft gedaan en dat die voor aftrek in aanmerking komen. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
Zorgkosten; farmaceutische hulpmiddelen
4.10.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2014 en 2016 ten bedrage van respectievelijk € 185 en € 425 aftrek geclaimd voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts. Belanghebbende heeft niet eenduidig verklaard over waarop de kosten van € 185 betrekking hebben. Zo zouden deze kosten eerst betrekking hebben op steunzolen, en later op een kroon
.Bovendien zijn deze kosten niet onderbouwd. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor medicijnen (ad € 425) niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. Dat betekent dat deze kosten niet op belanghebbende drukken. Belanghebbende is daarom niet in zijn bewijslast geslaagd. Deze correcties blijven in stand.
Zorgkosten; geneeskundige hulp
4.11.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2015 en 2016 ten bedrage van respectievelijk € 5.000 en € 2.225 aftrek geclaimd voor geneeskundige hulp. Deze kosten hebben betrekking op het verblijf in een kuuroord in Turkije. Deze kosten komen niet voor aftrek in aanmerking, nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in Turkije een behandeling heeft ondergaan op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener. Bovendien gaat het om therapeutische activiteiten die ook gezonde personen plegen uit te oefenen (vgl. HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8480). Deze correcties blijven daarom in stand.
Zorgkosten; vervoer
4.12.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2014 en 2016 bedragen van respectievelijk € 1.250 en € 725 in aftrek gebracht voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Deze vervoerskosten hebben betrekking op reizen die zijn gemaakt naar een kuuroord in Turkije. Deze kosten komen niet voor aftrek in aanmerking, nu mede gelet op het overwogene in 4.11 niet aannemelijk is geworden dat deze reizen verband houden met het verkrijgen van geneeskundige hulp.
Zorgkosten; extra gezinshulp
4.13.
Ingevolge artikel 6.17, lid 5 Wet IB 2001 worden uitgaven voor extra gezinshulp slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
4.14.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2014 tot en met 2016 niet dergelijke facturen overgelegd. Niettemin heeft de Inspecteur voor de jaren 2014 en 2015 toch de aftrek van kosten voor extra gezinshulp toegestaan, omdat was gebleken dat de zorgverlener – de (voormalige) schoondochter van belanghebbende – de inkomsten ter zake van de verleende gezinshulp in die jaren tot haar belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Voor het jaar 2016 kan de Inspecteur de betaling – die voor in Turkije verleende hulp zou zijn verricht – niet op een dergelijke wijze verifiëren, zodat om die reden aftrek is geweigerd. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel, kan dit beroep niet slagen. In de jaren 2014 en 2015 heeft de Inspecteur immers geen weloverwogen strandpunt ingenomen over de aangelegenheid zoals deze zich in 2016 heeft voorgedaan, waarbij ter zake van de extra gezinshulp geen facturen zijn overgelegd en de Inspecteur bovendien geen andere mogelijkheid had de betaling te verifiëren.
Gift; [naam7]
4.15.
Onder giften worden ingevolge artikel 6.33 Wet IB 2001 verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.
4.16.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2014 en 2016 betalingen aan de vrijmetselaarsloge [naam7] – een ANBI-instelling – ten bedrage van respectievelijk € 690 en € 345 in aanmerking genomen als aftrekbare gift. Deze bedragen hebben betrekking op contributiebetalingen van € 345 per jaar. De betaling in 2014 van € 690 betreft de contributies voor de jaren 2014 en 2015. Tegenover deze contributie staat het lidmaatschap met de daarbij behorende mogelijkheid tot deelname aan de activiteiten van de loge. Daardoor vormt de contributie naar het oordeel van het Hof een vergoeding voor een directe tegenprestatie, zodat deze betaling niet als aftrekbare gift kan worden aangemerkt.
4.17.
Belanghebbende heeft ter zitting nog betoogd dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden omdat zijn broeders binnen de loge hun contributie wel als gift mogen aftrekken. Dit beroep kan niet slagen. Buiten de zich hier niet voordoende situaties dat sprake is van een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van begunstigend beleid, kan het gelijkheidsbeginsel slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Deze regel brengt mee dat vergelijkbare gevallen deel moeten uitmaken van een groep, waarbij de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld. Met de enkele stelling, zonder feitelijke onderbouwing, dat zijn broeders de contributie wel als gift mogen aftrekken heeft belanghebbende niet voldaan aan de voor een beroep op de meerderheidsregel vereiste stelplicht (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:HR:2018:1788). Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt reeds daarom niet.
Vertrouwensbeginsel; volgen aangiften IB/PVV 2019 tot en met 2021
4.18.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur de aangiften voor de jaren 2019 tot en met 2021 heeft gevolgd wat betreft de daarin geclaimde aftrek van zorgkosten en giften. Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur is voorgelegd waardoor redelijkerwijs kan worden aangenomen dat Inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996; HR 13 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:26). Nu belanghebbende niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de aangelegenheid van de zorgkosten en giftenaftrek uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur is voorgelegd voor de jaren 2019 tot en met 2021 en hij ook anderszins geen omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur daaromtrent een weloverwogen standpunt heeft ingenomen, faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds daarom.
Belastingrente
4.19.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrenten voor de jaren 2015 en 2016. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 niet worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrenten.
Slotsom4.20. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.