2.1.De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de Rechtbank wordt [belanghebbende] aangeduid als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder”):
1. [naam4] GmbH ( [naam4] ), een Duits verhuurbedrijf, heeft in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2012 een auto verhuurd aan [naam5] ( [naam5] ). De auto betreft een Ford Galaxy 2.2. TDCi Titanium, met chassisnummer [nummer1] . Over de voornoemde periode is een bedrag van € 961 BPM berekend.
2. Op 8 november 2011 heeft de Belastingdienst een betaalbericht verzonden aan [naam5] . In dit betaalbericht is een verkeerd chassisnummer vermeld. Als laatste cijfer van het chassisnummer is namelijk een ‘8’ in plaats van een ‘7’ vermeld. Het betaalbericht is doorgezonden aan de heer [naam6] , enig aandeelhouder van eiseres ( [belanghebbende] ). [belanghebbende] heeft het betaalbericht doorgezonden naar de gemachtigde [Hof: Verhoeven].
3. Op 11 november 2011 heeft [naam4] op aangifte de verschuldigde BPM voldaan.
4. Op 21 november 2011 is door de gemachtigde, namens eiseres, pro forma bezwaar gemaakt. Daarbij is het chassisnummer [nummer2] vermeld.
5. Op 22 november 2011 heeft de Belastingdienst de gemachtigde bericht dat het in bezwaar genoemde chassisnummer niet bekend is bij de Belastingdienst.
6. Op 15 december 2011 heeft de gemachtigde [belanghebbende] (per e-mail) gevraagd hem, in het kader van het gemaakte bezwaar, het betreffende dossier te sturen.
7. Op 16 december 2011 heeft de gemachtigde, namens de heer [naam7] ( [naam7] ) pro forma bezwaar gemaakt. In dit bezwaarschrift wordt een voertuig, merk Ford, met chassisnummer [nummer2] vermeld. In het bezwaarschrift staat dat niet eiseres belanghebbende is, maar [naam7] .
8. Op 19 januari 2012 heeft de Belastingdienst de pro forma bezwaarschriften van 21 november 2011 en 16 december 2011 retour gezonden aan de gemachtigde. Als reden voor de retourzending wordt gegeven dat het chassisnummer en de klant niet overeenkomen.
9. Op 11 februari 2014 heeft de gemachtigde, namens [naam4] , de motivering van het bezwaar ingediend. Eiseres wordt daarin als belanghebbende genoemd. Bij het bezwaar is een machtiging van [naam4] van 25 juni 2013 gevoegd.
10. Op 12 september 2014 heeft de gemachtigde de Belastingdienst (per e-mail) verzocht om afhandeling van het bezwaar. Daarbij is aangegeven dat het gaat om de afhandeling van een bezwaar uit 2011.
11. Op 23 augustus 2017 heeft de gemachtigde de Belastingdienst een ingebrekestelling gestuurd, waarin de gemachtigde ook heeft verzocht om te worden gehoord en om een immateriële schadevergoeding aan eiseres toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is verzocht om een integrale proceskostenvergoeding.
12. Op 29 september 2017 heeft op het belastingkantoor Doetinchem een hoorgesprek plaatsgevonden. Uit het door verweerder overgelegde hoorverslag volgt dat tijdens het hoorgesprek verschillende bezwaren die de gemachtigde heeft ingediend namens meerdere cliënten van hem, waaronder drie bezwaren ingediend door eiseres, zijn besproken.
13. Op 24 januari 2019 is uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat is vastgesteld dat eiseres de aangifte BPM niet heeft ingediend en de betaling BPM niet heeft verricht.
14. De gemachtigde heeft op 13 februari 2019 beroep ingesteld. Daarbij is een machtiging overgelegd van 8 juni 2018 van eiseres. De machtiging is ondertekend door [belanghebbende] . Op 8 maart 2019 is het beroep nader gemotiveerd.”