ECLI:NL:GHARL:2023:3365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21-003085-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot een poging tot diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest, voor een poging tot diefstal. De politierechter had ook een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 150 dagen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 7 april 2023 en heeft de vordering van de advocaat-generaal tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte in stand gehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 6 juni 2021 samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een bedrijfspand, waarbij aanzienlijke schade is ontstaan. De verdachte heeft daarbij gedreigd met geweld tegen de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de gedwongen klinische opname van de verdachte in een zorginstelling als een vorm van vrijheidsbeneming moet worden beschouwd. Het hof oordeelt dat de tijd die de verdachte in detentie en in de kliniek heeft doorgebracht, niet de maximale duur van de opgelegde gevangenisstraf mag overschrijden. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.500,- is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003085-21
Uitspraak d.d.: 21 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2021 met parketnummer 18-146951-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, VI-zaaknummer 99-000463-45, met parketnummer 08/952872-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [plaats 1] , [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [plaats 2] 1 te [plaats 2] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij en de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) met 150 dagen toe te wijzen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 23 juni 2021 de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 150 dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een pand van het bedrijf [naam bedrijf / benadeelde partij] , (enig) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf / benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tezamen met zijn mededader, althans alleen (omstreeks 02.15 uur):
- zich naar dat pand heeft begeven en/of
- een raam/deur van dat pand heeft vernield/geforceerd en/of
- dat pand is binnengegaan en/of
- in dat pand heeft gezocht naar goederen van zijn/hun gading, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door tezamen met zijn mededader, althans alleen, die [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te voegen de woorden "Hé zijn jullie ook Turks, luister, mijn broertje heeft nog voorwaardelijk en is net vrij. Laat hem gaan en doe alles met mij wat je wilt. Ik betaal alles, van de schade glas, deur. Als mijn broertje nog een keer naar binnen moet, maakt niet uit wat er gebeurt, maar de bloedwraak die komt er " en/of "Als mijn broer gepakt wordt door jullie, dan kom ik straks terug en ga ik jullie allemaal dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Het hof is evenals het openbaar ministerie, en gehoord de verdediging, van oordeel dat het tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Partiële vrijspraak geweldscomponent

Uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal kan niet worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde bedreiging met geweld door de medeverdachte. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat de medeverdachte (bedreiging met) geweld zou gebruiken. Dit was naar het oordeel van het hof voor verdachte niet voorzienbaar. Ook anderszins blijkt niet dat verdachte opzet op (bedreiging met) geweld heeft gehad. Verdachte zal om die reden van (de/)het tenlastegelegde (bedreiging met) geweld worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juni 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een pand van het bedrijf [naam bedrijf / benadeelde partij] , goederen van hun gading, die geheel of ten dele aan [naam bedrijf / benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] , toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, tezamen met zijn mededader:
- zich naar dat pand heeft begeven en
- een raam/deur van dat pand heeft vernield en
- dat pand is binnengegaan en
- in dat pand heeft gezocht naar goederen van hun gading,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de oplegging van straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 6 juni 2021 samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een bedrijfspand waardoor aanzienlijke schade is ontstaan. Door aldus te handelen heeft verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarbij overweegt het hof dat delicten als inbraken, diefstallen en vernielingen veel overlast veroorzaken en de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. Het hof rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten).
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte voorts rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2023 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk en andersoortige strafbare feiten. Het hof stelt voorts vast dat verdachte 70 dagen in voorarrest heeft gezeten.
Het hof houdt bij de afdoening van de zaak tevens rekening met de persoon van verdachte, zoals die ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Alles afwegend, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (namens [naam bedrijf / benadeelde partij] )

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, bestaande uit materiële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade bestaande uit:
  • Deurraam € 850,-
  • Deur € 1.100,-
  • Vloer
Totaal € 2.500,-
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen wordt, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft – kort samengevat – verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende dan wel dubieus is onderbouwd. De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat de overgelegde factuur een nummer heeft dat begint met de cijfers ‘2022’, terwijl de schade is ontstaan in 2021. Om die reden is naar de mening van de raadsman te veel onduidelijkheid of de schade is hersteld en wanneer dit is geschied.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De gevorderde posten: ‘Deurraam, ‘Deur, en ‘vloer’ acht het hof voldoende onderbouwd. Het enkele feit dat het factuurnummer begint met de cijfers ‘2022’ maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders of onduidelijk.
Het hof zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2021, nu de vordering onvoldoende is betwist.
Hoofdelijk
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [naam bedrijf / benadeelde partij] voor het toegewezen bedrag aansprakelijk is. Het hof zal verdachte dan ook hoofdelijk veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [naam bedrijf / benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.)

De vordering

De officier van justitie heeft op 8 juni 2021 een vordering tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Deze vordering strekt tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. in verband met het tenlastegelegde feit, te weten voor een periode van 150 dagen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2023 eveneens de herroeping v.i. gevorderd voor een periode van 150 dagen. De advocaat-generaal heeft daarbij aangevoerd dat de periode dat de veroordeelde klinisch opgenomen heeft gezeten in een zorginstelling ( [Forensische Psychiatrische Afdeling] ) niet in mindering gebracht dient worden op de proeftijd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering herroeping v.i. moet worden afgewezen, nu de veroordeelde de volledige proeftijd van de v.i. van totaal 609 dagen heeft uitgezeten. De rechtbank Overijssel heeft op 2 juni 2017 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Artikel 15c lid 3 (oud) Sv gold toentertijd, op basis waarvan de proeftijd niet langer mocht duren dan de verleende v.i.. Artikel 7 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) staat aan de herroeping van de v.i. in de weg die nu door de rechtbank Noord-Nederland is opgelegd. De verdediging heeft in dit verband gewezen op ECLI:NL:HR:2021:850, rechtsoverweging 6.4.1. en heeft bepleit dat de gedwongen klinische opname van de veroordeelde in de [Forensische Psychiatrische Afdeling] als een vorm van vrijheidsbeneming moet worden beschouwd, hetgeen voor aftrek van de v.i. in aanmerking zou moeten komen. Om voornoemde redenen is van een strafrestant geen sprake meer en moet de vordering worden afgewezen.

De beoordeling van het hof

In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd destijds nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de v.i. is derhalve in beginsel gegrond.
De vraag die in deze zaak vooral een rol speelt is of er nog een strafrestant herroepen kan worden dan wel of de gedwongen klinische opname van de veroordeelde in de [Forensische Psychiatrische Afdeling] als een vorm van vrijheidsbeneming zou moeten worden aangemerkt en voor aftrek van de v.i. in aanmerking komt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de beoordeling van deze zaak is relevant het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:850).
“6.2
Artikel 15c lid 3 (oud) Sr is gewijzigd bij de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 460). Deze gewijzigde bepaling is in werking getreden op 1 januari 2018 (Stb. 2016, 493). Als gevolg van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82) op 1 januari 2020 is artikel 15c lid 3 (oud) Sr vervallen, en is het in essentie gelijkluidende artikel 6:1:18 lid 2 Sv in werking getreden.
6.3
De in artikel 6:1:18 lid 2 Sv vervatte regeling voorziet in de mogelijkheid de proeftijd die is verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van een tot een gevangenisstraf veroordeelde te verlengen met ten hoogte twee jaar of, in bepaalde gevallen, telkens met ten hoogste twee jaar. Deze regeling heeft betrekking op de executie van een opgelegde straf. De invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de toepassing van deze bepaling op gevallen waarin de veroordeling voor 1 januari 2018 is uitgesproken in strijd is met het legaliteitsbeginsel dat is vervat in artikel 7 EVRM.
6.4.1
Wel kunnen – indien de onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf voor 1 januari 2018 is uitgesproken – de bijzondere voorwaarden die door het openbaar ministerie worden verbonden aan de verlengde proeftijd,in een uitzonderlijk gevalonverenigbaar zijn met artikel 7 lid 1 EVRM indien daardoor ten nadele van de veroordeelde wijziging wordt gebracht in de aard en de maximale feitelijke duur van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf. Zo'n situatie doet zich in het bijzonder voor wanneer die voorwaarden vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld vanwege (gedwongen) opneming in een zorginstelling, met zich brengen van een langere duur dan ten hoogste mogelijk was op grond van artikel 15c lid 3 Sr zoals dat gold voor 1 januari 2018, te weten van een duur gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
6.4.2
Artikel 6:1:18 lid 2 Sv kent de rechter die oordeelt over de verlenging van de proeftijd geen rol toe bij het bepalen van de voorwaarden die aan die verlengde proeftijd worden verbonden. Wordt echter de verlenging van de proeftijd gevorderd met het oog op de tenuitvoerlegging van (mede) een voorwaarde die gelet op wat onder 6.4.1 is overwogen strijdig moet worden geacht met artikel 7 lid 1 EVRM, dan moet deze omstandigheid er toe leiden dat de vordering wordt afgewezen.
6.4.3
In dit verband verdient nog het volgende opmerking. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 18, heeft de wetgever ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht, omdat de wetgever ervan uitging dat onmiddellijke werking van de wetswijziging niet strijdig zou zijn met het legaliteitsbeginsel. Wetswijzingen als de onderhavige kunnen echter in het licht van (met name) artikel 7 lid 1 EVRM al snel – veelal complexe – vragen van overgangsrechtelijke aard oproepen. Dergelijke vragen – en de daarmee gepaard gaande onzekerheden voor de rechtspraktijk – kunnen worden vermeden wanneer wordt voorzien in een specifieke wettelijke overgangsregeling die ertoe strekt dat de aard van de door de rechter onherroepelijk opgelegde straf en de duur waarvoor die straf maximaal ten uitvoer kan worden gelegd, worden gerespecteerd, ook in situaties waarin artikel 7 lid 1 EVRM niet tot het treffen van een dergelijke voorziening dwingt of lijkt te dwingen.”

De procedure

Verdachte is, als minderjarige, bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 2 juni 2017 onder parketnummer 08-952872-16 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest, ter zake van - kort gezegd - twee gewapende overvallen al dan niet in vereniging en het dealen van cocaïne en heroïne. De tenuitvoerlegging hiervan is gestart op 24 augustus 2017.
In de tussenliggende tijd heeft op 1 januari 2020 een wetswijziging plaatsgehad, is artikel 15c lid 3 (oud) Sr vervallen en is het in essentie gelijkluidende artikel 6:1:18 lid 2 Sv in werking getreden.
Bij besluit Voorwaardelijke Invrijheidstelling van 4 maart 2020 is aan de veroordeelde, met toepassing van artikel 6:2:10 Sv, de voorwaardelijke invrijheidstelling verleend. Op 15 maart 2020 is de veroordeelde feitelijk in vrijheid gesteld onder algemene en bijzondere voorwaarden. Bij aanvang van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedroeg het strafrestant 609 dagen.
Bij beslissingen van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 6 januari 2021 en 26 juli 2021 is de v.i. gedeeltelijk herroepen voor twee maal de duur van 120 dagen, waardoor het strafrestant hierna 369 dagen bedroeg (609 dagen min 240 dagen (2 x 120 dagen) = 369 dagen).
De politierechter in de rechtbank Overijssel heeft op 8 december 2021 de v.i. met een periode van 120 dagen uitgesteld.
Aan de v.i. die hierna volgde is een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en de verplichting te verblijven in een zorginstelling ( [Forensische Psychiatrische Afdeling]
) voor een klinische behandeling. De klinische opname is gestart op 28 maart 2022.
Op 13 december 2022 heeft de rechtbank Overijssel de proeftijd van de v.i. verlengd met één jaar, te rekenen vanaf de datum van het aflopen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft bepaald dat de klinische behandeling en de detentietijd in totaal niet langer mogen duren dan de vijf jaar vrijheidsbeneming die aan de veroordeelde is opgelegd.
De veroordeelde heeft van 28 maart 2022 tot en met 27 december 2022, 275 dagen in de [Forensische Psychiatrische Afdeling] verbleven. Hij heeft zich op 27 december 2022 onttrokken aan de klinische behandeling. Uit het dossier blijkt dat de veroordeelde zich na zijn onttrekking op 11 januari 2023 heeft gemeld en vervolgens is aangehouden.
Op 13 januari 2023 heeft de rechter-commissaris de schorsing van de v.i. bevolen.
Op 8 februari 2023 is de v.i. door de politierechter in de rechtbank Overijssel gedeeltelijk herroepen voor de duur van 30 dagen.
Op 6 april 2023 is de v.i. door de rechtbank Overijssel gedeeltelijk herroepen voor de (resterende) duur van 8 dagen en is het meer gevorderde afgewezen. De veroordeelde heeft van 11 januari 2023 tot en met de beslissing van de rechtbank Overijssel op 6 april 2023, 86 dagen in detentie verbleven. De periode dat de veroordeelde in detentie of in de kliniek heeft verbleven, bedraagt (vanaf 28 maart 2022) samen 361 dagen (275 + 86 dagen). Het strafrestant 369-361 betrof op 6 april 2023, 8 dagen. De veroordeelde is op 14 april 2023 in vrijheid gesteld.

Conclusie

Het hof stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat verdachte als minderjarige, bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 2 juni 2017 onder parketnummer 08-952872-16 met toepassing van het volwassenenstrafrecht onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest. De tenuitvoerlegging hiervan is gestart op 24 augustus 2017.
Op 1 januari 2020 heeft een wetswijziging plaatsgehad, is artikel 15c lid 3 (oud) Sr vervallen en is het in essentie gelijkluidende artikel 6:1:18 lid 2 Sv in werking getreden. De in artikel 6:1:18 lid 2 Sv vervatte regeling voorziet in de mogelijkheid de proeftijd die is verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van een tot een gevangenisstraf veroordeelde te verlengen. Omdat de regeling betrekking heeft op de executie van de opgelegde straf en de invoering ervan niet kan worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging, kan niet worden gezegd dat de toepassing van deze bepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel dat is vervat in artikel 7 EVRM.
Toch kunnen – indien de onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf voor 1 januari 2018 is uitgesproken, zoals in deze zaak het geval is – de bijzondere voorwaarden die door het openbaar ministerie worden verbonden aan de verlengde proeftijd, in een uitzonderlijk geval onverenigbaar zijn met artikel 7 lid 1 EVRM. Dit kan indien daardoor ten nadele van de veroordeelde wijziging wordt gebracht in de aard én de maximale feitelijke duur van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf. Zo'n situatie doet zich in het bijzonder voor wanneer die voorwaarden vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld vanwege (gedwongen) opneming in een zorginstelling, met zich brengen van een langere duur dan ten hoogste mogelijk was op grond van artikel 15c lid 3 Sr zoals dat gold voor 1 januari 2018, te weten van een duur gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval dat onverenigbaar is met artikel 7 lid 1 EVRM dat niet ten nadele van de veroordeelde mag worden uitgelegd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof is net als de rechtbank Overijssel van oordeel dat de door veroordeelde ondergane gedwongen klinische opname in de [Forensische Psychiatrische Afdeling] als een vorm van vrijheidsbeneming moet worden beschouwd. Het gegeven dat het doel van de vrijheidsbeneming bij klinische opname (behandeling) anders is dan het doel van tenuitvoerlegging van een straf doet aan het gegeven dat er sprake is van gedwongen vrijheidsbeneming niet af. De tijd die de veroordeelde in de gevangenis en in de kliniek heeft doorgebracht mag daardoor niet de duur van vijf jaren overstijgen, nu aan de veroordeelde, bij vonnis van 2 juni 2017, een maximale vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd.
Bij toewijzing van de onderhavige vordering herroeping v.i. van 150 dagen zou veroordeelde per saldo langer van zijn vrijheid beroofd zijn dan de 5 jaar gevangenisstraf die was beoogd bij vonnis van 2 juni 2017. Dat zou, naar het oordeel van het hof in de gegeven uitzonderlijke omstandigheden strijd opleveren met het legaliteitsbeginsel dat is vervat in artikel 7 van het EVRM. De uitzonderlijke omstandigheden bestaan hieruit dat veroordeelde als minderjarige is veroordeeld volgens het volwassenenstrafrecht en dat heeft hem – juist ook in verhouding tot zijn (destijds) nog jeugdige leeftijd - een zeer forse gevangenisstraf opgeleverd. De daaruit voortvloeiende gedwongen vrijheidsbeneming heeft veroordeelde inmiddels volledig ondergaan.
Naar het oordeel van het hof zijn derhalve geen gronden (meer) aanwezig voor toewijzing van die vordering herroeping v.i. van 150 dagen.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikelen 36f, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf / benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam bedrijf / benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam bedrijf / benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2021.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 21 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.